ECLI:NL:RBZWB:2023:8536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
02/177145-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, maar bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling na steekincident

Op 7 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juli 2022 in Roosendaal met een mes in de buik van een slachtoffer heeft gestoken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was en dat de verdachte deze kans bewust had aanvaard. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag.

Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte had geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer, wat resulteerde in een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 154 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met politie en justitie en dat hij afkomstig was uit Polen, waar hij zijn kinderen financieel ondersteunt. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zich realiseert dat hij in geval van ruzie anders moet reageren dan hij heeft gedaan.

De rechtbank verklaarde ook dat het in beslag genomen mes, dat bij het feit was gebruikt, onttrokken zou worden aan het verkeer, terwijl een ander mes aan de rechthebbende zou worden teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/177145-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de gemachtigde raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn lichaam te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegd, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij is sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . De officier van justitie baseert zich hiervoor op de verklaring van [slachtoffer] , de geneeskundige verklaring en de getuigenverklaringen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte tenlastegelegde poging tot doodslag en wijst daarbij op het feit dat niet kan worden vastgesteld onder welke omstandigheden er is gestoken. Niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood was en dat verdachte die kans heeft aanvaard. Ten aanzien van de impliciet tenlastegelegde poging zware mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 juli 2022 te Roosendaal met een mes in de buik van [slachtoffer] heeft gestoken. Hierdoor heeft het slachtoffer een wond opgelopen in de buik.
Poging tot doodslag of poging zware mishandeling?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarvan is sprake als er een aanmerkelijke kans op de dood was en verdachte bewust die aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Hiervoor is van belang om vast te stellen hoe, waarmee en met welke kracht verdachte heeft gestoken.
Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes gestoken. Bij [slachtoffer] is een verwonding geconstateerd die is toegebracht met een mes, namelijk een rechtlijnige steekwond door de buikwand ter hoogte van de rechter bovenbuik. De rechtbank stelt vervolgens vast dat er onvoldoende objectief bewijs voorhanden is op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe, met welke kracht en hoe diep, door verdachte is gestoken. Slachtoffer verklaart dat de wond 5 cm diep is en in een proces-verbaal van bevindingen relateert de verbalisant dat de wond 3 cm breed is, maar uit de geneeskundige verklaring blijkt enkel – zoals hiervoor aangegeven – dat sprake is van één steekwond in zijn buik. Hoe diep en breed deze wond was en of deze wond mogelijk levensbedreigend is geweest, valt daaruit niet af te leiden. Verder bevat het dossier geen andere aanknopingspunten om vast te stellen met welke kracht er door verdachte is gestoken. De wond van [slachtoffer] is in het ziekenhuis gehecht, waarna het bloeden stopte. Er was verder geen medisch ingrijpen noodzakelijk.
Het ontbreken van forensisch en ander objectief bewijs voor de wijze van steken, de kracht waarmee is gestoken, en de ernst van de verwonding, maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de poging tot doodslag op [slachtoffer] .
De gedraging van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Het steken met een mes in de buikstreek roept de aanmerkelijke kans in het leven dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Door met een mes te steken heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de impliciet tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 juli 2022 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] eenmaal met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
14 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in de buik gestoken en daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is niet aan verdachte te danken geweest dat [slachtoffer] hierbij relatief gering letsel heeft opgelopen. Verdachte lijkt hiertoe gekomen te zijn, omdat hij en [slachtoffer] ruzie kregen. Aldus heeft verdachte de gezondheid van [slachtoffer] in gevaar gebracht, hem angst aangejaagd en letsel toegebracht. Een dergelijke ervaring blijft slachtoffers nog lang bij en kan voor langdurige psychische klachten leiden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 oktober 2023. Daaruit volgt dat de verdachte in Nederland niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Verdachte is afkomstig uit Polen en woont in Nederland omdat hij hier wil werken. Een deel van zijn inkomsten stuurt hij naar zijn gehandicapte kinderen in Polen. Verdachte heeft nu opnieuw onderdak en werk, wat hij ook nodig heeft om zijn kinderen te onderhouden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Verder acht de rechtbank het van belang dat de verdachte zich goed realiseert dat hij in geval van ruzie anders moet reageren dan hij heeft gedaan. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd nu zij tot een andere bewezenverklaring komt. Alles afwegende acht de rechtbank de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht voldoende recht doen aan het tenlastegelegde feit. Verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 154 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen nu er sinds het feit geruime tijd is verstreken en er zich ondertussen geen strafbare feiten hebben voorgedaan.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot het voorwerp.
7.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36b, 36c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 154 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Mes (Omschrijving: G2481906 Vleesmes, Wit);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Mes (Omschrijving: G2481907 Aardappelschilmes, Zwart).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. P.T. Heblij, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.