In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 274.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en bepleit een lagere waarde van € 245.000. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft onderbouwd met een taxatierapport van [taxateur 2], waarin een waarde van € 288.000 is vermeld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met ongeveer negen maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarvan € 44,44 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 55,56 voor rekening van de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe.