ECLI:NL:RBZWB:2023:8556

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
10653584 AZ VERZ 23-43 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer wegens verstoorde arbeidsverhouding en andere omstandigheden

In deze zaak verzoekt de werkgever, vertegenwoordigd door [verzoeker] B.V. en [bedrijf] B.V., om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 1 september 2013 in dienst is als secretarieel medewerkster. De werkgever stelt dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en andere omstandigheden die het voortduren van de arbeidsovereenkomst onredelijk maken. De kantonrechter heeft de procedure op 9 november 2023 mondeling behandeld en op 7 december 2023 uitspraak gedaan.

De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet voldoende heeft aangetoond dat er een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is. Er zijn geen pogingen ondernomen door de werkgever om de arbeidsverhouding te verbeteren, zoals het inschakelen van een mediator. De kantonrechter wijst erop dat zonder deze pogingen het voorbarig is om te spreken van een verstoorde arbeidsverhouding. Daarnaast is er geen bewijs dat er andere omstandigheden zijn die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.

Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen. De kantonrechter verklaart [bedrijf] niet-ontvankelijk in het verzoek en veroordeelt [verzoeker] en [bedrijf] hoofdelijk in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 925,00. De beschikking is openbaar uitgesproken op 7 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 10653584 \ AZ VERZ 23-43
Beschikking van 7 december 2023
in de zaak van
[verzoeker] B.V ., ALTHANS [bedrijf] B.V.,
te [plaats 1] ,
verzoekende partijen,
hierna respectievelijk te noemen: [verzoeker] en [bedrijf] ,
gemachtigde: mr. W.H.P. de Jongh,
tegen
[verweerder],
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. E.P.M.J. Prop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 9 augustus 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlage 1,
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 5,
- de e-mail van mr. De Jongh van 3 november 2023 met bijlage 2,
- de mondelinge behandeling gehouden op 9 november 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is medegedeeld dat vandaag schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is op 1 september 2013 in dienst getreden van [verzoeker] in de functie van Secretarieel medewerkster op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verweerder] is gehuwd geweest met de heer [naam] . Hij is (indirect) aandeelhouder van [verzoeker] . Voorheen was hij ook de bestuurder van [verzoeker] . In 2018 zijn [verweerder] en [naam] gescheiden. In het echtscheidingsconvenant staat, voor zover van belang:
Artikel 1. PARTNERALIMENTATIE
1.1
Tussen partijen wordt geen partneralimentatie overeengekomen omdat beide partijen ten tijde van het ondertekenen van het convenant in staat zijn in hun eigen levensonderhoud te voorzien.
1.2
De vrouw zal een beroepsopleiding volgen. Zij zal in ieder geval een MBO-opleiding volgen. Zij kan de kosten daarvan bij de man declareren. De man zal deze kosten voldoen aan de vrouw tot een maximum van
€ 4.000,-- netto in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de opleidingsinstelling.
De betalingen die met deze opleiding gemoeid zijn, zullen niet door de man worden opgevoerd als alimentatie.
De vrouw zal werken in loondienst van een besloten vennootschap die voor honderd procent een dochter is van een holding die volledig eigendom is van de man, waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is.
De besloten vennootschap waarvoor de vrouw werkt zal aan de vrouw betalen een bedrag van € 1.500,-- netto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Dit bedrag zal jaarlijks worden verhoogd met inflatiecorrectie conform het gemiddelde prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie (2018=100).
1.3
De vrouw zegt toe geheel of gedeeltelijk ontslag te zullen nemen uit haar hierboven omschreven dienstbetrekking indien en voor zover zij op andere wijze in haar levensonderhoud voorziet, bijvoorbeeld indien zij een passende en gelijkwaardige betrekking elders heeft aanvaard. De vrouw zal zich inspannen om een passende en gelijkwaardige betrekking elders te vinden.”
In artikel 7 staat een regeling over geschillen. Daarin staat dat [verweerder] en [naam] zullen proberen om geschillen over het convenant in onderling overleg op te lossen. Indien zij daarin niet slagen, zullen zij zich wenden tot mr. P.C. van Houten of een andere scheidingsbemiddelaar. Pas indien deze bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft, zullen zij zich tot een eigen advocaat wenden en eventueel het geschil aan de rechter voorleggen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] en [bedrijf] verzoeken de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, kosten rechtens.
3.2.
[verzoeker] en [bedrijf] leggen aan het verzoek ten grondslag dat er een verstoorde arbeidsverhouding is (artikel 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW)) en dat er andere omstandigheden zijn die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub h BW).
3.3.
[verweerder] voert verweer. Zij verzoekt:
- primair de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen,
- subsidiair, mocht de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst besluiten, om een eindafrekening, transitievergoeding en billijke vergoeding, te betalen binnen een maand na de datum van ontbinding en te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging,
- zowel primair als subsidiair, de werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid [bedrijf]
4.1.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gedaan door twee partijen; [verzoeker] en [bedrijf] . Een ontbindingsverzoek kan worden gedaan door de werkgever (artikel 7:671b BW) of de werknemer (artikel 7:671c BW). [verweerder] is in dienst getreden van [verzoeker] . [verzoeker] is als werkgever bevoegd het ontbindingsverzoek te doen. [bedrijf] is daartoe niet bevoegd. Niet gesteld of gebleken is dat [bedrijf] vanaf enig moment is te beschouwen als rechtsopvolgster van [verzoeker] . [verzoeker] en [bedrijf] hebben nog gesteld dat [bedrijf] vanaf 1 januari 2021 het loon van [verweerder] heeft betaald, maar die omstandigheid maakt op zichzelf nog niet dat [bedrijf] de werkgever is geworden. [bedrijf] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het ontbindingsverzoek.
Arbeidsovereenkomst
4.2.
[verzoeker] verzoekt weliswaar om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar zij stelt ook dat er geen arbeidsovereenkomst meer is, omdat [verweerder] vanaf 2018 geen arbeid meer heeft verricht en er dus ook geen gezagsverhouding meer is. [verzoeker] wordt niet gevolgd in die stelling. [verzoeker] en [verweerder] hebben op 1 september 2013 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Die arbeidsovereenkomst komt niet op zichzelf te eindigen vanwege de omstandigheid dat [verweerder] geen arbeid meer verricht.
4.3.
[naam] en [verweerder] hebben juist bij hun echtscheiding afgesproken in artikel 1.2 van het echtscheidingsconvenant dat [verweerder] in dienst blijft bij een vennootschap van [naam] (zie rechtsoverweging 2.2). Partijen hebben beiden verklaard op de mondelinge behandeling dat zij ervoor hebben gekozen om de arbeidsovereenkomst en het loon voor [verweerder] in stand te laten in plaats van het betalen van partneralimentatie door [naam] aan [verweerder] (zie artikel 1.1 in rechtsoverweging 2.1). Weliswaar gaat het in het convenant om afspraken tussen [naam] en [verweerder] als (voormalige) echtelieden over de afwikkeling van de echtscheiding en niet om afspraken van [naam] (namens [verzoeker] ) en [verweerder] in de hoedanigheid van werkgever/werknemer, maar hetgeen [naam] en [verweerder] hebben afgesproken in het convenant kan niet geheel los worden gezien van de werkgever/werknemer-relatie.
4.4.
[verzoeker] stelt nog dat [verweerder] haar verplichtingen in het convenant heeft verzaakt door (a.) geen andere baan te zoeken, (b.) geen pogingen te ondernemen om zich bij te scholen of om te scholen en (c.) niet te werken. [verzoeker] is echter geen partij bij het convenant. Als tussen [naam] en [verweerder] een geschil ontstaat over de uitvoering van het convenant, zijn [naam] en [verweerder] in artikel 7 van het convenant overeengekomen om in overleg te treden en indien dat niet het gewenste resultaat heeft, mr. Van Houten of een andere scheidingsbemiddelaar in te schakelen. De onderhavige procedure over ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet de aangewezen weg voor een geschil tussen [naam] of [verweerder] over de interpretatie van het door hen gesloten convenant.
4.5.
De door [verzoeker] aangehaalde uitspraken van de Hoge Raad van 10 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF9444) en het Hof Den Haag van 4 juli 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:1814) maken het bovenstaande niet anders. Die uitspraken zijn niet vergelijkbaar met de casus in deze procedure. De Hoge Raad oordeelde in zijn uitspraak dat partijen een arbeidsovereenkomst hadden gesloten ter voldoening van de partneralimentatie, welke overeenkomst geen andere strekking had dan een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te voorzien. Volgens de Hoge Raad bevatte de overeenkomst niet de verplichting tot het verrichten van arbeid en zij behelsde evenmin het element van een gezagsverhouding, zodat de overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kon worden getypeerd. De kantonrechter overweegt dat in de onderhavige procedure er reeds vanaf 1 september 2013 een arbeidsovereenkomst bestond, derhalve vóór de echtscheiding en vóór het maken van de afspraken in het convenant over de afwikkeling van de echtscheiding. [naam] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat [verweerder] aanvankelijk ook wel degelijk (beperkte) arbeid verrichtte op grond van de arbeidsovereenkomst. Er was dus wezenlijk een arbeidsovereenkomst op grond waarvan aanvankelijk werd gewerkt, in tegenstelling tot de casus in de uitspraak van de Hoge Raad.
4.6.
In de uitspraak van het Hof oordeelde het Hof dat een BV mocht vertrouwen op de stilzwijgende wilsverklaring dat met het stuklopen van de relatie tussen de bestuurder van de BV en een werknemer ook de arbeidsverhouding tussen de BV en de werknemer een einde nam. Er werd namelijk geen arbeid meer verricht en er werd geen loon meer betaald. De kantonrechter overweegt dat, anders dan in de casus bij het Hof, er in de onderhavige procedure juist overeenstemming was over het wel voortzetten van het dienstverband. [verweerder] en [naam] hebben dat namelijk afgesproken in het convenant. [verzoeker] heeft daaraan tot op heden ook uitvoering gegeven door (via [bedrijf] ) iedere maand loon te betalen aan [verweerder] .
4.7.
Uit het bovenstaande volgt dat er tussen [verzoeker] en [verweerder] een arbeidsovereenkomst bestaat. Aan de orde komt dan het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod dat zich tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzet.
4.9.
Een arbeidsovereenkomst kan op verzoek van de werkgever worden ontbonden als daarvoor een redelijke grond zoals verwoord in sub a tot en met i in artikel 7:669 lid 3 BW aanwezig is.
Verstoorde arbeidsverhouding
4.10.
[verzoeker] stelt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
4.11.
Daarvoor dient de werkgever aannemelijk te maken dat sprake is van een
ernstigeen
duurzameverstoorde arbeidsverhouding, zoals dat ook het geval was ingevolge het tot 1 juli 2015 geldende Ontslagbesluit. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid gelden beide criteria in beginsel nog steeds en komen zij tot uitdrukking in de formulering “zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren” (
Kamerstukken II2013-2014, 33818, nr. 3, p. 46). De werkgever die verzoekt om ontbinding op de g-grond, dient aan te tonen in welke mate de arbeidsrelatie is verstoord en dat deze niet meer te herstellen is. Voor de werkgever geldt daarbij dat deze zich moet hebben ingespannen om de arbeidsverhouding te verbeteren. Ten slotte is ingevolge artikel 7:669 lid 1 BW voor de ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
4.12.
[verzoeker] stelt dat de arbeidsverhouding is verstoord, omdat (a.) er sinds 2018 geen contact meer mogelijk is, behalve onaardige apps, (b.) de echtscheiding doorwerkt in de arbeidsverhouding, (c.) [verweerder] geen aanbod doet tot het verrichten van arbeid, (d.) [verweerder] onbekend is bij collega’s en (e.) er enkel loon wordt betaald waarvoor geen arbeid wordt verricht.
4.13.
De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in haar stelling. Zoals in rechtsoverweging 4.11 is overwogen, kan pas sprake zijn van een ernstige en duurzame verstoorde arbeidsverhouding als de werkgever al het mogelijke heeft gedaan om arbeidsverhouding te verbeteren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het inschakelen van mediator. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] pogingen heeft ondernomen om de arbeidsverhouding te verbeteren. Zonder die pogingen is het voorbarig om te spreken van een ernstige en duurzame verstoorde arbeidsverhouding.
4.14.
Het beroep van [verzoeker] op ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsverhouding faalt derhalve.
Andere omstandigheden
4.15.
[verzoeker] stelt ook dat er andere omstandigheden zijn die zodanig zijn dat van haar niet kan worden gevergd die overeenkomst te laten voortduren op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW.
4.16.
Deze h-grond is niet bedoeld voor het “repareren” van een ontslag waarvoor – wegens een gebrek aan een voldoende onderbouwing – geen redelijke grond bestaat (
Kamerstukken I2013-2014, 33 818, C, p. 91). [verzoeker] heeft voor deze grond verwezen naar de verstoorde arbeidsverhouding. Zoals reeds in het bovenstaande is geoordeeld, is niet gebleken van een ernstige en duurzame verstoorde arbeidsverhouding die voldoende grond oplevert voor een ontbinding op de g-grond. Dat levert daarom evenmin een grond op voor een ontbinding op de h-grond.
4.17.
Gelet op het bovenstaande is er niet gebleken van een voldragen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek tot ontbinding zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
[verzoeker] en [bedrijf] zijn de partijen die in het ongelijk worden gesteld. Zij zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten. Tot aan deze beschikking worden de proceskosten aan de zijde van [verweerder] als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde € 793,00
- nakosten
€ 132,00
- totaal € 925,00
4.19.
Volgens vaste rechtspraak zal de kantonrechter [verzoeker] en [bedrijf] ambtshalve hoofdelijk veroordelen tot betaling van de proceskosten (HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2000:AA5169).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [bedrijf] niet-ontvankelijk in het verzoek,
5.2.
wijst het verzoek af,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] en [bedrijf] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot deze beschikking vastgesteld op € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, vermeerderd met de kosten van betekening als de beschikking daarna wegens niet betalen wordt betekend,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2023.