ECLI:NL:RBZWB:2023:8572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
C/02/415674 / JE RK 23-1953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen wonen bij hun moeder. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen op verschillende manieren reageren op de spanningen tussen hun ouders, waarbij [minderjarige 2] angsten heeft ontwikkeld en [minderjarige 1] problemen op school ervaart. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige situatie schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen en dat er behoefte is aan een onafhankelijke derde, de gecertificeerde instelling (GI), om hulpverlening te organiseren.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de ouders niet in staat zijn gebleken om de situatie te verbeteren en dat de kinderen vast lijken te zitten in hun opvatting over hun leven. De ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk om de kinderen te begeleiden in hun ontwikkeling en om hen te helpen bij het omgaan met hun angsten en problemen. De kinderrechter heeft de doelen van de ondertoezichtstelling herformuleerd en benadrukt dat het welzijn van de kinderen voorop staat. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de hulpverlening direct kan starten, ondanks een eventueel hoger beroep.

De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen vastgesteld van 15 november 2023 tot 15 mei 2024, met de mogelijkheid om de situatie na zes maanden opnieuw te evalueren. De Raad en de GI zijn verzocht om verslag uit te brengen aan de kinderrechter en de belanghebbenden. De kinderrechter heeft ook aandacht gevraagd voor de begeleiding van de moeder en de vader in hun rol ten opzichte van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415674 / JE RK 23-1953
Datum uitspraak: 15 november 2023

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Middelburg,
over

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. L.A.E. Bregonje-Voermans.

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg,

Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 6 november 2023;
- het rapport van de Raad van 3 november 2023.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Verder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verschenen voor een afzonderlijke kindgesprek met de kinderrechter, die hen naar hun mening gevraagd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
De vader is met bericht van afwezigheid niet verschenen.

De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd. De kinderen groeien op zonder contact met de vader en lopen het gevaar een negatief beeld van hem op te bouwen. Bovendien is te zien dat zij op verschillende manieren reageren op de spanningen tussen hun ouders. [minderjarige 2] heeft angsten ontwikkeld en [minderjarige 1] heeft onder meer problemen op school gekregen. Tussen de ouders is er onder meer verschil van mening over gebeurtenissen in het verleden binnen de relatie. De moeder zegt mishandeld te zijn terwijl de vader dat ontkent. Het is daarmee voor de moeder ook moeilijk om positieve informatie over de vader aan de kinderen mee te geven. De GI zal moeten onderzoeken waar mogelijkheden liggen voor contactherstel met de vader. De insteek moet daarbij wel zijn dat de kinderen niet worden geforceerd om contact te hebben. Gekeken moet worden wat hun angst is, of er trauma is en wat daarvan de oorzaak is. De geformuleerde doelen moeten ook in die zin worden gelezen. Eerst moet er worden gekeken naar de kinderen zelf en als daar mogelijkheden zijn moet worden gekeken naar contactherstel en de mate waarin dat mogelijk is.
Als er obstakels liggen bij de kinderen dan kan de vaststelling ook zijn dat het beter is om een eindgesprek te voeren waarin de vader dan zou kunnen laten blijken dat hij afstand neemt om de kinderen hun eigen ontwikkeling te gunnen. Zij zouden in die situatie vervolgens zelf alsnog voor contact kunnen kiezen op een moment waarop zij daar aan toe zijn. In deze lijn heeft de Raad in een andere procedure (FA RK 20-6831) het advies aan de rechtbank gegeven om het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling af te wijzen.
Door de GI is naar voren gebracht dat het verzoek van de Raad de vraag oproept welke meerwaarde de ondertoezichtstelling zal gaan hebben voor de kinderen. De doelen die gericht zijn op herstel van contact lijken te vroeg te komen in het proces van de kinderen. Ook is de vraag of zaken voor de kinderen niet eerder in vrijwillig kader hadden kunnen worden opgepakt. In dat verband is ook belangrijk om te weten of de vader sterk aandringt op de omgang.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat de vader geen onrust veroorzaakt. Hij wacht tot heden de uitkomst van de procedures af. De moeder vraagt zich af of gelet op deze stand van zaken de ondertoezichtstelling niet een te zwaar middel is. Er is al veel hulpverlening geweest en naar aanleiding van dat traject hebben de kinderen nu duidelijk gezegd dat niet meer te willen. Wat wel nodig is, is dat er een begeleider komt of zo nodig een kinderpsycholoog. Het is moeilijk om de meiden te motiveren hun eigen problemen aan te pakken. Het is juist dat [minderjarige 2] zich klein maakt en [minderjarige 1] loopt ook tegen zaken aan. De moeder is bereid om aan iedere vorm van hulpverlening mee te werken, maar ziet erg op tegen het stempel van de ondertoezichtstelling. Zij ervaart dit als kwetsend. Met name omdat de doelen van de Raad toch vooral over contactherstel met de vader gaan. Zij heeft onvoldoende de kans gehad om te laten zien dat ze deze situatie zelf het hoofd kan bieden en de juiste hulpverlening in te schakelen. Zij stelt daarom voor het verzoek een half jaar aan te houden en daarna te controleren of zij actief en effectief bezig is geweest.
[minderjarige 2] heeft de kinderrechter verteld dat zij emotioneel kan zijn als zij hoort of denkt dat ze misschien weer naar haar vader toe moet. Dat wil ze echt niet. Ze was ook bang dat ze haar vader tegen zou komen in de rechtbank. Zij wil liever geen hulpverlening krijgen omdat ze dan moet praten en dan slechter gaat slapen. Als ze met niemand over dit soort dingen hoeft te praten is haar leven veel beter. Normaalgesproken is ze gelukkig. Op school gaat het goed en ze vindt alle vakken eigenlijk wel leuk. Als hobby heeft ze kickboksen, ze traint mee met volwassenen maar vindt het moeilijk om te zeggen dat ze goed is. Dat mogen anderen zeggen. Zij vertrouwt haar trainer. Ze is wel geïnteresseerd om een buddy te krijgen, maar dat mag niet aan de trainer worden gevraagd wat die heeft het altijd druk.
[minderjarige 1] heeft verteld dat ze last heeft van haar ADHD. De medicatie moet nog verder worden ingesteld. Ze kan zich nu beter concentreren op school. Vorig jaar was ze vaker afwezig omdat ze minder gemotiveerd was. Zij mocht wel overgaan en is nu meer gemotiveerd zodat alles weer goed gaat. [minderjarige 1] kan soms wel erg boos worden, maar zij vindt dat ze nu geen hulp nodig heeft. Als dat anders word kan ze overal hulp zoeken. Ze vond de eerdere hulpverlening niet fijn, omdat die haar iedere keer bij de Franse les weghaalde, waardoor ze slechte cijfers kreeg. Als haar hulp zou worden aangeboden voor de situatie met haar vader zou ze die wel aanvaarden. Zij vindt het lastig om mensen te vergeven, bijvoorbeeld haar vader en een oudere zus.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het verzoekschrift en het onderzoeksrapport van de Raad komt duidelijk naar voren dat beide minderjarigen dreigen vast te lopen in hun ontwikkeling doordat niet effectief wordt omgegaan met de hinder die zij nu al lange tijd ondervinden van de situatie tussen hun ouders. Weliswaar is in die situatie nu rust ontstaan doordat de vader zich afwachtend opstelt tijdens de lopende rechtszaken, maar de kinderen laten duidelijk zien welke spanning zij ervaren door het idee dat ze hun vader misschien weer moeten ontmoeten. Het probleem is bovendien uitgebreid naar contacten met andere leden van de familie van vaderszijde. Deze situatie is inmiddels schadelijk gebleken in hun ontwikkeling, waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ieder hun eigen manier van omgang met de problemen denken te hebben gevonden. De kinderechter is blij dat de vader instemt met de verzochte ondertoezichtstelling en dat de moeder bereid blijkt om daar aan mee te werken, ook al zou zij dit liever in vrijwillig kader doen. De kinderrechter stelt vast dat inmiddels langere tijd vanuit het vrijwillig kader aan de situatie is gewerkt, terwijl dit geen oplossing van de problemen heeft gebracht. Eerder lijken de beide minderjarigen verhard te zijn geraakt in hun afwijzing van de vader.
Het is met name die laatste omstandigheid die maakt dat de kinderrechter nu heeft besloten de ondertoezichtstelling te bevelen. De goede wil en inzet van de ouders heeft niet geleid tot verbetering van de omstandigheden voor de kinderen, zodat nu gekozen moet worden voor een onafhankelijke derde, de GI, die bevoegd is om aanwijzingen te geven en hulpverlening te organiseren die passend is bij de problemen die de kinderen ondervinden. De kinderrechter merkt daarbij op dat hij het van belang vindt dat het volgende voor alle betrokkenen duidelijke is. De eerste en enige opzet van de ondertoezichtstelling in de komende periode is het verbeteren van het welzijn van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat heeft niet alleen te maken met de verwachting dat zij vermoedelijk zullen weigeren mee te werken aan hulpverlening die tot contactherstel met de vader zou moeten leiden. Het heeft vooral ook te maken met de vaststelling dat zij “vast” lijken te zitten in hun opvatting dat het leven dat zij nu leiden het hoogst haalbare voor hen is. Dat geeft onvoldoende basis om hen te begeleiden in een door hen als angstig ervaren traject.
Om die reden komt de kinderechter tot de volgende herformulering van de doelen van de ondertoezichtstelling:
  • Het vaderbeeld van de kinderen wordt genuanceerd en hun angst voor vader, en angst van [minderjarige 2] in het algemeen, wordt weggenomen.
  • Moeder wordt begeleid bij het helpen van de kinderen bij het verminderen van angsten, en kan hierin voorbeeldgedrag laten zien.
  • De vader wordt door de GI begeleid bij het vinden mogelijkheden om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkenning te geven voor hun situatie en hun behoeften.
  • Vader toont begrip voor de opstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun behoeften en respecteert hun grenzen.
In aanvulling op deze doelen merkt de kinderrechter op het van belang te vinden dat de GI onderzoekt in hoeverre een volwassen vertrouwenspersoon of buddy aan ieder van de minderjarigen kan worden verbonden. Dit dient bij voorkeur iemand te zijn die door hen zelf wordt uitgekozen, al dan niet met hulp van de GI, en die langjarig beschikbaar is.
De kinderechter gaat ervanuit dat deze doelen in de komende periode van zes maanden tot meer duidelijkheid moeten kunnen leiden, zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een zes maanden, van 15 november 2023 en tot 15 mei 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. In het vervolgtraject zal dan kunnen worden bezien of, en zo ja, welke aanvullende doelen worden gesteld.
De Raad en de GI worden verzocht om
uiterlijk op de na te noemen pro forma datum schriftelijk verslag te doen aan alle belanghebbenden en aan de kinderechter. Alle belanghebbenden zullen bij aperte brief worden opgeroepen voor de nader te bepalen zittingsdatum. De GI wordt verzocht aan [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uit te leggen dat zij niet nogmaals zullen worden opgeroepen. Als zij dat toch willen, mogen zij om een kindgesprek vragen. Zij zullen dan alsnog worden uitgenodigd.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

De beslissing

De rechtbank:
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 15 november 2023 tot 15 mei 2024;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan tot de
PRO FORMA datum van maandag [datum] 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 27 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.