ECLI:NL:RBZWB:2023:8598

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/02/335779 / FA RK 17-5207 en C/02/336805 / FA RK 17-5715
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling voor minderjarige met nadruk op belang van het kind en begeleiding door de GI

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2014. De rechtbank heeft de verzoeken van beide moeders, [moeder 1] en [moeder 2], behandeld, waarbij het belang van de minderjarige centraal staat. De huidige omgang is vastgesteld als minimumregeling, met als doel te werken naar een definitieve regeling van een tweewekelijkse weekendregeling en de helft van de vakanties en feestdagen. De Gecertificeerde Instelling (GI) speelt een cruciale rol in het proces, waarbij zij de regie heeft over de zorgregeling en de begeleiding van de ouders. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 12 augustus 2024, en benadrukt dat de GI verantwoordelijk is voor het opstellen van een concreet plan voor de zorgregeling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de juridische procedures de therapeutische processen kunnen verstoren en dat het belangrijk is dat de ouders samenwerken onder begeleiding van de GI. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet wordt vertraagd door mogelijke hoger beroep procedures.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummers: C/02/335779 / FA RK 17-5207 en C/02/336805 / FA RK 17-5715
Datum uitspraak: 7 december 2023
(nadere) beschikking betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[moeder 1],
hierna te noemen: [moeder 1] ,
wonende te [plaats 1] ,
verzoekster in de zaak FA RK 17-5207,
verweerster in de zaak FA RK 17-5715,
advocaat: mr. drs. C.G. Huijsmans te Goes,
tegen
[moeder 2],
hierna te noemen: [moeder 2] ,
wonende te [plaats 2] ,
verzoekster in de zaak FA RK 17-5715,
verweerster in de zaak FA RK 17-5207,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Bergen op Zoom.
betreffende het nu nog minderjarige kind:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (nadere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt in beide zaken op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 26 april 2021 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de brief van de GI van 7 december 2021, ingekomen bij de griffie op 7 december 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Nuijten van 9 december 2021, ingekomen bij de griffie op 13 december 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. drs. Huijsmans van 13 december 2021, ingekomen bij de griffie op 15 december 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Nuijten van 15 december 2021, ingekomen bij de griffie op 17 december 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. drs. Huijsmans van 16 december 2021, ingekomen bij de griffie op 20 december 2023;
- de brief van mr. drs. Huijsmans van 20 december 2021, ingekomen bij de rechtbank op 28 december 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 januari 2022;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. drs. Huijsmans van 15 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 16 maart 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Nuijten van 15 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 17 maart 2022;
- het Corv-formulier met bijlagen van de GI van 17 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 17 maart 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 maart 2022;
- de brief met bijlage van de GI van 29 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 5 juli 2022;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Nuijten van 8 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 12 juli 2022;
- de brief met bijlagen van mr. drs. Huijsmans van 11 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 13 juli 2022;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. drs. Huijsmans van 12 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 12 juli 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 19 juli 2022;
- de brief van de GI met bijlagen van 3 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 7 maart 2023;
- het e-mailbericht van mr. drs. Huijsmans van 7 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 7 maart 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Nuijten van 8 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 8 maart 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. drs. Huijsmans van 9 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 9 maart 2023;
- de pleitnota van mr. drs. Huijsmans van 14 maart 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 14 maart 2023;
- het e-mailbericht met bijlage van de GI van 10 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 10 mei 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Nuijten van 26 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 30 mei 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. drs. Huijsmans van 9 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Nuijten van 10 juli 2023, ingekomen bij de griffie op 10 juli 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. drs. Huijsmans van 11 juli 2023, ingekomen bij de griffie op 11 juli 2023;
- het F9-formulier van mr. drs. Huijsmans van 3 augustus 2023, ingekomen bij de griffie op 3 augustus 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Nuijten van 10 augustus 2023, ingekomen bij de griffie op 14 augustus 2023;
- het e-mailbericht met bijlage van de GI van 12 september 2023, ingekomen bij de griffie op 22 september 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Nuijten van 28 september 2023, ingekomen bij de griffie op 28 september 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. drs. Huijsmans van 31 oktober 2023, ingekomen bij de griffie op 1 november 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Nuijten van 31 oktober 2023, ingekomen bij de griffie op 1 november 2023.
1.2
De verzoeken zijn (nader) mondeling behandeld op 7 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en twee vertegenwoordigsters namens de GI.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang tussen de onderhavige verzoeken van enerzijds [moeder 1] en anderzijds [moeder 2] en het verzoek van de GI in de zaak met zaaknummer C/02/413878 / JE RK 23-1627, zijn beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaak met kenmerk JE RK 23-1627 is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De (nadere) beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 26 april 2021. Hierbij is bepaald dat dat er in het kader van een voorlopige zorgregeling contact zal zijn tussen [moeder 1] en [minderjarige] op een door de gezinsmanager van de GI nader te bepalen wijze, frequentie en duur, zulks met inachtneming van hetgeen hierover in rechtsoverweging 2.6 van die beschikking door de Raad is geadviseerd. De behandeling van de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling zijn aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening voor de duur van de ondertoezichtstelling. Het verzoek van [moeder 2] tot vaststelling van eenhoofdig ouderlijk gezag is afgewezen.
2.2
Bij brief van 7 december 2021 heeft de GI de rechtbank geïnformeerd dat sinds
september 2021 de bezoeken deels onbegeleid worden vormgegeven en dat het onbegeleid
contact in december 2021 verder uitgebreid wordt. De omgangsbegeleider zal alleen nog bij
start en/of afsluiting van het bezoek aansluiten. De GI stelt op basis van de observaties van
de omgangsbegeleider vast dat de bezoeken voldoende veilig zijn voor [minderjarige] . Medio
februari 2022 wil de GI de contactmomenten tussen [minderjarige] en [moeder 1] genormaliseerd hebben. Diagnostiek+ is in november 2021 gestart met een intake van de
beide ouders. Wanneer en of een overstap naar een overnachting bij [moeder 1] haalbaar is kan de GI nu nog niet beoordelen. De uitkomsten van het onderzoek van Diagnostiek+ die in maart 2022 verwacht wordt zullen hier mede bepalend in zijn.
2.3
Uit het proces-verbaal van 13 januari 2022 komt naar voren dat het eerste onbegeleide contact dat een dag eerder, op 12 januari 2021, tussen [moeder 1] en [minderjarige] heeft plaatsgevonden niet goed verlopen is. Bij [minderjarige] was sprake van grote paniek over het feit dat de omgangsbegeleiding zou vertrekken waardoor die begeleiding uiteindelijk tijdens het gehele contactmoment aanwezig is geweest. Bij de GI bestaan nu twijfels over wat mogelijk en haalbaar is in de verdere opbouw van de zorgregeling en bestaan er zorgen over de aansluiting en sturing van [moeder 1] bij [minderjarige] wanneer [minderjarige] zo in paniek is. In afwachting van de resultaten van het onderzoek van Diagnostiek+ heeft de rechtbank de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling en ten aanzien van de bijzondere curator aangehouden.
Bij dit proces-verbaal is tevens vastgesteld dat de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 26 april 2021 doorgang blijft vinden, met dien verstande dat gekeken wordt naar wat [minderjarige] aankan en haar belang daarin leidend is. De contactmomenten zoals ze waren (uitgebreid) tot 5 uur contact op woensdagmiddag, eenmaal per twee weken, blijven ongewijzigd. De contacten zullen in beginsel begeleid blijven waarbij er geprobeerd gaat worden voorzichtig toe te werken naar meer afstand door de omgangsbegeleider. Ook wordt met [moeder 1] besproken en aan haar geadviseerd wat zij (anders) kan doen in de situatie met [minderjarige] en wordt de komende periode gemonitord in hoeverre [moeder 1] profiteert van deze tips en handvatten. [moeder 2] zal richting [minderjarige] positief en vasthoudend zijn over de contacten tussen [minderjarige] en [moeder 1] .
Verder is vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben over de door [moeder 2] verzochte wijziging van de informatieregeling. [moeder 2] heeft toegezegd [moeder 1] eenmaal per maand te informeren over belangrijke zaken omtrent [minderjarige] , los van de acute zaken die acuut worden gecommuniceerd met [moeder 1] . De communicatie via de groepsapp van de GI, de omgangsbegeleider en [moeder 2] en [moeder 1] blijft ongewijzigd.
2.4
Uit het proces-verbaal van 21 maart 2022 komt naar voren dat het onderzoek van Diagnostiek+ is besproken. Uit dat onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat [minderjarige] sinds de uitbreiding van het contact in de thuissituatie van [moeder 1] meer spanning en angst ervaart en niet wil dat de contactbegeleider weggaat. Gebleken is dat [moeder 1] aansluit op het kindniveau van [minderjarige] en openstaat voor tips en advies van de contactbegeleiders, maar dat zij het lastig vindt om te bepalen hoe zij moet handelen als [minderjarige] het moeilijk heeft. Op deze momenten trekt zij zich terug. Gebleken is dat [moeder 2] de overtuiging heeft dat [minderjarige] zich onveilig voelt in het contact met [moeder 1] . Het is voor [minderjarige] voelbaar dat er spanningen spelen bij [moeder 2] rondom het vertrouwen in [moeder 1] , waardoor [minderjarige] geen emotionele toestemming voelt om contact te hebben met [moeder 1] . Dit kan bij [minderjarige] zorgen voor tegenstrijdigheid in de loyaliteitsgevoelens, waardoor het wantrouwen naar [moeder 1] , onbewust, gevoed wordt. De zorgen die er zijn over [minderjarige] hangen direct samen met de loyaliteitsproblematiek die zij ervaart. Dit staat een goed contact met beide ouders in de weg en zet druk op haar ontwikkeling, wat op termijn ook haar identiteitsontwikkeling negatief kan beïnvloeden. De ouders zullen ieder op hun eigen terrein aan zichzelf moeten werken om de situatie te doen veranderen voor [minderjarige] . Vanuit Diagnostiek+ zijn, vanuit het uitgangspunt dat [minderjarige] recht heeft op contact met haar biologische moeder en vice versa, de adviezen gegeven zoals vermeld in het genoemde proces-verbaal.
Partijen kunnen zich in dit advies vinden. Er moet naar aanleiding van dit advies door de GI dan ook op korte termijn een concreet plan worden opgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn tussen partijen afspraken gemaakt, zoals vermeld in het genoemde proces-verbaal. Met instemming van partijen zijn de zaken aangehouden teneinde de GI in de gelegenheid te stellen de adviezen van Diagnostiek+ te concretiseren in een plan van aanpak.
2.5
Uit het proces-verbaal van 19 juli 2022 komt naar voren dat tijdens de mondelinge behandeling onder meer is afgesproken dat [jeugdhulp] (hierna te noemen: [jeugdhulp] ) zal starten op 20 juli 2022. Het traject zal zes tot negen maanden in beslag nemen en heeft als doelstelling dat [minderjarige] onbelast contact heeft met beide ouders. In het kader hiervan, en om in de komende periode zoveel mogelijk ruis te voorkomen, zijn tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt zoals vermeld in het genoemde proces-verbaal. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, de zaken aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in maart 2023.
2.6
Uit het proces-verbaal van 14 maart 2023 volgt dat onder meer het traject bij [jeugdhulp] besproken is en door de advocaat van [moeder 1] de vraag opgeworpen is of dit traject nog in voldoende mate aansluit bij de adviezen zoals weergegeven in de rapportage van Diagnostiek+. De advocaat van [moeder 2] heeft toegelicht dat zij van mening is dat dat traject zeker wel een uitvoering is van de aanbevelingen van Diagnostiek+. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op de afspraken die zijn neergelegd in het proces-verbaal van 19 juli 2022. Nu het traject van [jeugdhulp] nog loopt is het belangrijk dat nog steeds conform die afspraken wordt gehandeld. Met name wijst de rechtbank op dat onderdeel dat betreft het doorlopen van het traject in rust: in beginsel geen mondelinge behandelingen. Als er zich toch problemen voordoen, dan dienen de ouders naar de gezinsmanager te stappen en met haar te overleggen. Ook de advocaten van partijen zoeken waar mogelijk de samenwerking. Mocht er écht iets niet goed gaan, dan staat de weg naar de rechtbank open, maar in beginsel moet dit vermeden worden. Dit geldt ook voor de GI. Als ze er écht niet uitkomt met de ouders, staat de weg naar de rechtbank/kinderrechter open. Conform dit uitgangspunt is met de GI afgesproken dat zij in gesprek gaat met [moeder 1] . Vervolgens gaat de GI om tafel met beide ouders. Daarbij zal de GI beoordelen of (en zo ja, bespreken/uitleggen, zo nodig met behulp van Diagnostiek+ en [jeugdhulp] ) het traject van [jeugdhulp] voor [minderjarige] en de ouders een passend traject is. De advocaat van [moeder 1] stuurt de pleitnotitie toe, zodat de GI de pijnpunten van [moeder 1] goed voor ogen heeft. De GI zal ook aan de slag gaan met het wantrouwen tussen de ouders. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, de zaken pro forma aangehouden.
2.7
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 7 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd met ingang van 9 november 2023 en tot 12 augustus 2024.
2.8
Ter beoordeling in de zaak met
kenmerk FA RK 17-5207ligt nog voor het op 11 juli 2023 (gewijzigde) verzoek van [moeder 1] :
- te bepalen dat [moeder 1] en [minderjarige] contact met elkaar hebben gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot en met zondagavond 19:00 uur, alsmede de helft van de vakanties conform het ouderschapsplan, dan wel nadrukkelijk een andere door de rechtbank passend geachte zorgregeling rekening houdend met de draagkracht van [minderjarige] , met dien verstande dat deze zorgregeling pas kan worden opgelegd wanneer de ondertoezichtstelling is geëindigd.
2.9
Ter beoordeling in de zaak met
kenmerk FA RK 17-5715ligt nog voor het (gewijzigde) verzoek van [moeder 2] van 10 juli 2023, waarin zij verzoekt om tussen [moeder 1] en [minderjarige] een zorgregeling vast te stellen, waarbij de wijze, frequentie en duur zal worden bepaald door de GI. Alle overige verzoeken waarop de rechtbank nog niet heeft beslist, worden aan de zijde van [moeder 2] ingetrokken.
Advies van de Raad
2.1
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat hij het standpunt van de [jeugdhulp] onderschrijft dat juridische procedures het therapeutisch proces kunnen verstoren. De Raad ziet dat de beide moeders vertrouwen hebben in de GI. Onder regie en aanwijzingen van de GI en de resultaten van het onderzoek van [jeugdhulp] moet worden bezien welke zorgregeling tussen de [moeder 1] en [minderjarige] kan worden vastgelegd. Die regeling moet in het belang zijn van [minderjarige] en voor haar haalbaar zijn. Als in deze situatie van jeugdbeschermer(s) wordt gewisseld, dan is het belangrijk dat er een warme overdracht plaatsvindt om het vertrouwen van de beide moeders in de GI te behouden. Hiernaast is namens de Raad aangegeven dat het hulpverleningstraject bij [jeugdhulp] voortgezet moet worden. Hierbij is het belangrijk dat [jeugdhulp] de ruimte en tijd neemt om de situatie te laten ontwikkelen. Weliswaar is er een tijdspad dat [minderjarige] aan kan, maar als [jeugdhulp] meer tijd en ruimte nodig heeft dan verdient dat de voorkeur. In dat geval zal dan mogelijk de ondertoezichtstelling verlengd dienen te worden. Als het [jeugdhulp] lukt om binnen het tijdspad te blijven, dan dient de GI de regie verder op te pakken en verder zicht te krijgen op de situatie en datgene te doen dat in het belang is van [minderjarige] . In het kader van de zorgregeling tussen [moeder 1] en [minderjarige] dient gekoerst te worden op een weekendregeling, maar die regeling moet voor [minderjarige] wel haalbaar zijn. Uiteindelijk dient er een zodanige zorgregeling te worden vastgelegd die voor [minderjarige] het hoogst haalbare lijkt te zijn. De komende periode is het belangrijk dat de GI het aanspreekpunt voor de beide moeders wordt als zij zorg- en bespreekpunten hebben.
Standpunt van [moeder 1]
2.11
Door en namens [moeder 1] is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat zij zich kan vinden in het advies van de Raad om de regie met betrekking tot het laten vaststellen van een zorgregeling tussen [moeder 1] en [minderjarige] bij de GI te leggen. Hoewel dit voor [moeder 1] voelt als een stap in het onbekende, heeft zij het gevoel dat deze stap nodig is om partijen verdere stappen te laten zetten onder begeleiding en behandeling van [jeugdhulp] . Hierin heeft [moeder 1] vertrouwen. Zij heeft ook vertrouwen in [moeder 2] en de GI. Bij zorg- en bespreekpunten zal [moeder 1] in het vervolg eerder contact zoeken met de betrokken jeugdbeschermer.
Standpunt van [moeder 2]
2.12
Door en namens [moeder 2] is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in het advies van de Raad dat zo goed als overeenkomt met haar (gewijzigde) verzoek. [moeder 2] vindt het goed als de regie met betrekking tot het laten vaststellen van een zorgregeling tussen [moeder 1] en [minderjarige] bij de GI wordt gelegd. Het wordt dan voor partijen mogelijk om onder begeleiding en behandeling van [jeugdhulp] het hulpverleningstraject voort te zetten. De resultaten van dat traject dienen dan met de betrokken partijen te worden besproken. De GI kan dan met de resultaten en de uitkomsten van het overleg een advies opstellen dat voor [minderjarige] haalbaar moet kunnen zijn. Dat advies kan dan aan de kinderrechter voorgelegd worden, zodat een zorgregeling die in het belang is van [minderjarige] kan worden vastgelegd. Hierbij is het van belang dat de GI haar monitoringsfunctie op zich neemt. Als blijkt dat het contact tussen [moeder 1] en [minderjarige] goed verloopt, kan de ondertoezichtstelling op een gegeven moment eindigen.
Standpunt van de GI
2.13
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat zij zich kan vinden in het advies van de Raad. De GI kan hetgeen ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling is besproken al met [jeugdhulp] communiceren, zodat de beschikking niet afgewacht hoeft te worden. De afgelopen periode is er ruis in de communicatie van partijen ontstaan, waardoor het therapeutisch proces bij [jeugdhulp] verstoord is geraakt en on hold is gezet. Als gevolg hiervan heeft [jeugdhulp] op eigen initiatief de moeders geïnformeerd wat de juridische strijd voor de (gezamenlijke) therapie betekent. In het overleg met [jeugdhulp] en de moeders is afgesproken dat zij de juridische strijd dienen te beëindigen, omdat de onderhavige verzoeken een drukkend effect hebben op de situatie en er binnen het therapeutisch proces slechts een geringe progressie wordt bereikt. Als partijen de juridische strijd niet kunnen beëindigen, dan heeft het geen zin om de therapie gezamenlijk voort te zetten. Ten slotte is namens de GI aangegeven dat de balans tussen de moeders hersteld moet worden, omdat [minderjarige] hierdoor kan profiteren van een onbelast contact met haar beide ouders.
2.14
De rechtbank overweegt als volgt.
2.14.1
De rechtbank heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de evaluatie van het hulpverleningstraject bij [jeugdhulp] met partijen besproken, omdat het erop lijkt dat in de situatie van partijen sinds juni 2023 geen vooruitgang meer is geboekt. Uit die evaluatie blijkt dat de gezamenlijk geplande behandeling om het therapeutisch contact aan te gaan tussen de [moeder 1] en [minderjarige] tijdelijk ‘on hold’ heeft gestaan vanwege omstandigheden, waaronder het herstel van de operatie van [moeder 1] en de burn-outklachten van [moeder 2] door de operatie en een ziekenhuisopname van haar vader. De individuele contactmomenten met [minderjarige] zijn wel doorgegaan, maar de frequentie daarvan is wel verlaagd. Bij de start van de gezamenlijke behandeling hebben de moeders een brief opgesteld waarin een gezamenlijke boodschap voor [minderjarige] is opgetekend. Hierin is aandacht besteed aan het verleden, maar ook de gezamenlijke wens om de behandeling samen vorm te geven om het contact tussen de [moeder 1] en [minderjarige] te versterken. [minderjarige] heeft daar in een gesprek en met een brief op gereageerd. Door spanningen van [minderjarige] hebben er eerst gezamenlijke sessies plaatsgevonden tussen de moeders en [minderjarige] . Na enkele sessies zijn er momenten geweest waarbij de gesprekken tussen [moeder 1] en [minderjarige] op de voorgrond hebben gestaan. Tijdens het therapeutisch proces is op een gegeven moment meer ruimte gekomen om kwetsbare onderwerpen met elkaar te bespreken. [jeugdhulp] heeft gezien dat [minderjarige] tijdens de contactmomenten ander gedrag kan laten zien dan dat zij aangeeft te voelen. Daarom vindt [jeugdhulp] het belangrijk dat de onderwerpen over kwetsbaarheid, behoeften en gevoel onder begeleiding en met ondersteuning met elkaar besproken blijven worden. Tijdens de laatste sessies is er ruimte ontstaan om in gezamenlijkheid met beide moeders en [minderjarige] de gevoelens rondom het verhaal van seksueel misbruik met elkaar te bespreken. [minderjarige] heeft het gevoel gehad belangrijk te vinden om een excuus te krijgen. [moeder 1] heeft haar excuus kunnen aanbieden voor de gevoelens die [minderjarige] de afgelopen jaren heeft gehad. Hiernaast heeft [jeugdhulp] aangegeven dat zij geprobeerd hebben om het therapeutisch proces naast de juridische procedures te laten plaatsvinden. Het therapeutisch proces is echter meerdere keren onderbroken geweest doordat de moeders eerst in gesprek moesten gaan om opnieuw het vertrouwen in dat proces en in elkaar te krijgen. Volgens [jeugdhulp] zijn de juridische procedures verstrengeld geraakt met het therapeutisch proces, waardoor een onveilig behandelklimaat is ontstaan. Uiteindelijk is op 20 juni 2023 en 1 september 2023 met de moeders en de GI besproken dat het hulpverleningstraject bij [jeugdhulp] alleen verder kan gaan als de juridische procedures worden afgerond. [jeugdhulp] heeft daarom aangegeven dat zij twee richtingen ziet, namelijk: 1) dat het gezamenlijke hulpverleningstraject kan worden voortgezet als de juridische procedures worden beëindigd of 2) dat indien die procedures niet worden beëindigd een vorm van individuele therapie zal worden gezocht.
2.14.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben [moeder 1] en [moeder 2] , na een korte schorsing, aangegeven dat zij overeenkomstig het advies van de Raad, het in het belang van [minderjarige] vinden dat voorrang gegeven wordt aan het gezamenlijke therapeutisch proces. Daarom willen de moeders dat de regie om te komen tot een zorgregeling tussen [moeder 1] en [minderjarige] bij de GI wordt gelegd. De wijze, frequentie en duur van de zorgregeling zal dan, gelet op de resultaten van het hulpverleningstraject bij [jeugdhulp] en de haalbaarheid bij [minderjarige] , door de GI worden bepaald, waarbij als uitgangspunt geldt dat in beginsel wordt toegewerkt wordt naar een tweewekelijkse weekendregeling en de helft van de vakanties en feestdagen. Beide moeders willen het traject bij [jeugdhulp] hervatten.
2.14.3
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] om, zoals beide moeders wensen, de regie over de zorgregeling tussen [moeder 1] en [minderjarige] bij de GI te leggen. Beide moeders hebben vertrouwen in de GI en de GI heeft verklaard dit op zich te kunnen nemen. Hierbij geldt dat het belang van [minderjarige] en wat voor haar haalbaar is leidend is. Als richtsnoer geldt voorts dat wordt toegewerkt naar een tweewekelijkse weekendregeling en een verdeling van de vakanties en feestdagen. Zoals besproken zal de GI verantwoordelijk zijn om te zorgen dat vóór afsluiting van de ondertoezichtstelling een definitieve zorgregeling zal zijn vastgelegd. De GI zal dan ook te zijner tijd, wanneer de definitieve regeling duidelijk is, een verzoek bij de kinderrechter indienen op grond van artikel 1:265g BW.
Voorts is afgesproken dat de GI gaat investeren om de ruis in de communicatie tussen de beide moeders weg te nemen. Daartoe zal de GI op structurele basis met de beide moeders, gezamenlijk en/of individueel, rond de tafel gaan zitten om hun zorg- en bespreekpunten door te nemen. Het vorenstaande leidt tot de hieronder opgenomen beslissing.
2.15
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat die beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
2.16
Hetgeen meer of anders door partijen is verzocht zal de rechtbank afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van 27 juli 2017 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, en het daarin opgenomen ouderschapsplan, voor zover het de zorgregeling betreft, dat [moeder 1] en [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze, frequentie en duur zoals zal worden bepaald door de GI, waarbij
- het belang van [minderjarige] leidend is;
- de huidige omgang als minimumregeling geldt;
- als naar toe te werken definitieve regeling geldt een tweewekelijkse
weekendregeling en de helft van de vakanties en feestdagen;
3.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2023 in tegenwoordigheid van mr. Hol, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: [1]

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.