ECLI:NL:RBZWB:2023:8599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/02/413878 / JE RK 23-1627
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe gezinsdynamiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling, die verzoekt om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van tien maanden. De kinderrechter heeft de ouders, [moeder 1] en [moeder 2], als belanghebbenden aangemerkt, waarbij beide moeders bijgestaan werden door hun advocaten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat, mede door de aanhoudende spanningen en wantrouwen tussen de moeders. Ondanks de inzet van hulpverlening is er nog geen onbelast contact tussen de minderjarige en haar ouders. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 9 november 2023 tot 12 augustus 2024, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter benadrukte het belang van een zorgregeling die in het belang van de minderjarige moet worden vastgesteld, waarbij de GI een regiefunctie moet vervullen. De ouders hebben ingestemd met de verlenging en de GI zal de communicatie tussen hen verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/413878 / JE RK 23-1627
Datum uitspraak: 7 november 2023
(nadere) beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Etten-Leur,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder 1],
hierna te noemen: [moeder 1] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Bergen op Zoom,
[moeder 2],
hierna te noemen: [moeder 2] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. drs. C.G. Huijsmans te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 oktober 2023 en alle daarin opgenomen stukken.
1.2.
Op 7 november 2023 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig:
- [moeder 1] , bijgestaan door mr. Nuijten;
- [moeder 2] , bijgestaan door mr. drs. Huijsmans;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de GI, het verzoek van [moeder 2] met zaaknummer C/02/335779 / FA RK 17-5207 en het verzoek van [moeder 1] met zaaknummer C/02/336805 / FA RK 17-5715, zijn deze verzoeken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaken met kenmerk FA RK 17-5207 en FA RK 17-5715 is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij [moeder 1] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 april 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 12 april 2021 en tot 12 januari 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 december 2021 is het resterende deel van het verzoek toegewezen en is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 12 januari 2022 en tot 12 april 2022.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 oktober 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor het laatst verlengd met ingang van 12 oktober 2023 en tot 9 november 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van tien maanden.
3.2.
Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 9 november 2023 en tot 12 augustus 2024.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het (resterende deel van het) verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar haar verzoek van 7 september 2023 waarin, kort samengevat, het volgende is opgetekend. De afgelopen periode is er veel hulpverlening ingezet, zowel in het vrijwillig als het gedwongen kader. Hierbij is ingestoken op het opzetten van individuele hulpverlening voor zowel [moeder 1] als [minderjarige] , maar ook de interactiedynamieken tussen [moeder 1] , [moeder 2] en [minderjarige] . In mei 2022 is [zorgorganisatie] betrokken geraakt. Hoewel er intensieve hulpverlening is ingezet, blijft het spanningsveld en het wantrouwen tussen [moeder 2] en [moeder 1] aanwezig. De voortdurende juridische strijd tussen [moeder 2] en [moeder 1] heeft geen positieve invloed op het hulpverleningstraject bij [zorgorganisatie] . Die zorgaanbieder heeft daarom aangegeven dat de gezamenlijke therapie niet kan worden voortgezet als de procedures die zien op de zorgregeling blijven voortduren. Als die procedures niet losgelaten kunnen worden, dan zal onderzocht worden welke vorm van individuele hulpverlening voor [minderjarige] ingezet kan worden. De GI vindt het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd. Er is op dit moment (nog) geen borging van het contact tussen [moeder 2] en [minderjarige] en dat is een voorwaarde om de genoemde kinderbeschermingsmaatregel te kunnen afsluiten. Door de kleine stappen die zijn gezet ziet de GI (nog) niet in hoe het contact tussen [moeder 2] en [minderjarige] vastgelegd zou moeten worden. Daarom ziet de GI op dit moment twee richtingen voor zich, namelijk: 1) voortzetting van de gezamenlijke therapie en 2) stopzetten van de gezamenlijke therapie en individuele hulpverlening voor [minderjarige] voortzetten.
4.2.
Door en namens [moeder 1] is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij kan instemmen met het (resterende deel van het) verzoek van de GI. Belangrijk is dat de GI in deze zaak de regie neemt. De hulpverlening van [zorgorganisatie] loopt misschien tot begin volgend jaar door. De resultaten daarvan kunnen dan meegenomen worden in het overleg dat hierover gevoerd zal worden. Tijdens dat overleg zal dan ook bezien kunnen worden wat het advies voor [minderjarige] betekent en wat voor haar haalbaar is. Uiteindelijk kan dan aan de rechtbank een zorgregeling voorgelegd worden die de GI voorlopig kan monitoren, waarna de ondertoezichtstelling kan eindigen.
4.3.
Door en namens [moeder 2] is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij kan instemmen met het (resterende deel van het) het verzoek van de GI.
4.4.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zich kan vinden in het (resterende deel van het) verzoek van de GI.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] onverminderd in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Bij beschikking van 14 maart 2023 heeft de kinderrechter overwogen dat er nog steeds geen sprake is van onbelast contact tussen [minderjarige] en haar ouders. Ook de communicatie tussen [moeder 2] en [moeder 1] verloopt nog steeds niet goed, omdat het onderlinge wantrouwen nog in de weg zit. De kinderrechter stelt nu vast dat van het voorgaande nog steeds sprake is en dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog steeds aanwezig is. Hoewel het hulpverleningstraject bij [zorgorganisatie] (hierna: EiE) dat zich richt op contactherstel is gestart, blijkt dat het spanningsveld en het wantrouwen tussen de moeders vooralsnog aanwezig blijft. Dit baart de kinderrechter ernstig zorgen, omdat [minderjarige] de spanning tussen haar moeders meekrijgt en dit haar kan belemmeren om verdere stappen te zetten in het contact(herstel) met [moeder 2] . De moeders begrijpen wat de zorgen zijn en herkennen zich hierin. Zij stemmen dan ook in met de verzochte verlenging. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen met ingang van 9 november 2023 en tot 12 augustus 2024.
5.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben [moeder 2] en [moeder 1] aangegeven het in het belang van [minderjarige] te vinden dat zij een onbelast contact met haar beide moeders heeft. In dat verband hebben de moeders afgesproken dat het belangrijk is dat de GI haar regiefunctie verder gaat oppakken en met hen gaat toewerken naar een zorgregeling. Hierbij dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat het belang van [minderjarige] leidend is, dat de huidige omgang als minimumregeling geldt en dat toegewerkt zal worden naar een tweewekelijkse weekendregeling alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. In dat kader hebben de beide moeders afgesproken dat de GI de verantwoordelijkheid moet krijgen dat er een zorgregeling door de kinderrechter wordt vastgelegd. Daartoe dient de GI dan te zijner tijd een verzoek bij de kinderrechter in te dienen op grond van artikel 1:265g lid 1 BW. De moeders zijn dan ook in het kader van hun verzoeken tot vaststelling/wijziging van de zorgregeling, die bij de rechtbank aanhangig zijn onder de zaaknummers C/02/335779 / FA RK 17-5207 en C/02/336805 / FA RK 17-5715, overeengekomen dat de zorgregeling voor wat betreft de wijze, frequentie en duur in handen van de GI wordt gelegd.
De kinderrechter vindt het belangrijk op te merken dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk is besproken dat de GI, als zij van mening is dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet meer verlengd hoeft te worden, tijdig een toetsingsverzoek bij de Raad indient op grond van artikel 1:265j lid 1 BW. Hierbij moeten de beide moeders betrokken worden. De kinderrechter houdt de GI ook aan de gemaakte afspraak dat zij de ruis in de communicatie tussen de beide moeders gaat wegnemen. De GI heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat zij op structurele basis met de beide moeders, gezamenlijk en/of individueel, rond de tafel zal gaan zitten om hun zorg- en bespreekpunten door te nemen. Dit omdat de moeders vertrouwen hebben in de GI.
5.4.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , voornoemd, met ingang van 9 november 2023 en tot 12 augustus 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 7 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.