In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018. De ouders, de man en de vrouw, hebben een co-ouderschapsregeling getroffen waarbij de minderjarige om de week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om het hoofdverblijf van de minderjarige bij een van de ouders te bepalen, omdat dit niet recht doet aan de gelijkwaardige rol die beide ouders vervullen in het co-ouderschap. De minderjarige blijft ingeschreven op het adres van de moeder, en de ouders zijn bezig met een hulpverleningstraject waarin zij afspraken kunnen maken over de financiële gevolgen van deze inschrijving.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de verzoeken van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om de zorgregeling te wijzigen. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man en heeft verzocht om de huidige co-ouderschapsregeling vast te leggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de man om het hoofdverblijf bij hem te bepalen, niet in het belang van de minderjarige is en heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de ouders gecomplimenteerd met hun samenwerking en de tussen hen bereikte overeenstemming over de co-ouderschapsregeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.