ECLI:NL:RBZWB:2023:8607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/02/383321 / FA RK 21-1173
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Van Term
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de hoofdverblijfplaats en zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige in een co-ouderschapsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018. De ouders, de man en de vrouw, hebben een co-ouderschapsregeling getroffen waarbij de minderjarige om de week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om het hoofdverblijf van de minderjarige bij een van de ouders te bepalen, omdat dit niet recht doet aan de gelijkwaardige rol die beide ouders vervullen in het co-ouderschap. De minderjarige blijft ingeschreven op het adres van de moeder, en de ouders zijn bezig met een hulpverleningstraject waarin zij afspraken kunnen maken over de financiële gevolgen van deze inschrijving.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de verzoeken van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om de zorgregeling te wijzigen. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man en heeft verzocht om de huidige co-ouderschapsregeling vast te leggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de man om het hoofdverblijf bij hem te bepalen, niet in het belang van de minderjarige is en heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de ouders gecomplimenteerd met hun samenwerking en de tussen hen bereikte overeenstemming over de co-ouderschapsregeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/383321 / FA RK 21-1173
Datum uitspraak: 8 december 2023
beschikking betreffende hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda.
Betreffende de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, in de procedure gekend om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 21 april 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 13 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 15 juni 2023;
- het F9-formulier met bijlage van 5 juli 2023 van mr. Edelmann;
- het F9-formulier van 13 juli 2023 van mr. Koop-van Vliet;
- het F9-formulier van 14 juli 2023 van mr. Edelmann;
- het F9-formulier van 12 oktober 2023 van mr. Edelmann;
- het F9-formulier met bijlagen van 20 november 2023 van mr. Koop-van Vliet;
- de brief van de GI van 21 november 2023, ingekomen bij de griffie op 22 november 2023.
1.2
De behandeling van de verzoeken is voortgezet bij de mondelinge behandeling met gesloten deuren van de meervoudige kamer van de rechtbank van 24 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigsters van de GI en een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Bij eerdere beschikking van 23 februari 2023 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat dat de minderjarige [minderjarige] en de man
voorlopiggerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar iedere week op dinsdag en donderdag uit school tot na etenstijd (om 18:30 uur) en eens per twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot 16:00 uur met een mogelijke uitbreiding hiervan op geleide van de GI. Voorts is de behandeling van de verzoeken aangehouden en is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
2.2
Bij voormelde beschikking van 21 april 2023 heeft de rechtbank bepaald dat partijen zich dienen te houden aan de tussen hen overeengekomen afspraken, genoemd in rechtsoverweging 2.8 van die beschikking. Daarnaast is de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van een schriftelijk bericht van de GI over de actuele stand van zaken.
2.3
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van de GI van 13 juni 2023 alsmede de reactie van partijen daarop en de F9-formulieren van partijen van 12 oktober en 20 november 2023. De rechtbank veronderstelt dat de inhoud van deze stukken bij alle betrokkenen bekend is. Gelet op de actualiteit zal in deze beschikking enkel het meest actuele, en gelet op de inhoud daarvan, daarvoor relevant stuk aangehaald worden.
2.4
Bij brief van 21 november 2023 bericht de GI de rechtbank dat partijen zijn begonnen met een uitbereiding van het contact tussen de man en [minderjarige] met een dag per week. Samen met de GI hebben partijen een opbouwschema opgesteld. De communicatie hierover verliep constructief en rustig. Inmiddels is er, onder regie van de GI, toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling waarbij [minderjarige] de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijft. De GI adviseert om deze regeling vast te leggen. Het co-ouderschap over [minderjarige] gaat goed en de vrouw geeft [minderjarige] emotionele toestemming. [minderjarige] is blij om naar de man te gaan en laat geen weerstand zien.

3.De (resterende) verzoeken

3.1
Thans liggen nog voor de verzoeken van de man om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de man te bepalen;
II. de, bij vonnis van 21 januari 2021, vastgestelde (voorlopige) zorgregeling te wijzigen, in dier voege dat [minderjarige] de ene week van zondagavond tot en met de daaropvolgende week zondagavond en de andere week van zondagavond tot en met vrijdag na school bij de man verblijft en van vrijdag na school tot zondagavond 18:30 uur bij de vrouw verblijft, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht, vast te stellen en de man te machtigen om de nakoming van de, door de rechtbank, bij beschikking bepaalde, (voorlopige) zorgregeling te bewerkstelligen door telkens als de vrouw deze niet nakomt, de vrouw in gijzeling te doen nemen voor de duur van 24 uur, waarbij heeft te gelden dat, telkens wanneer de vrouw 24 uur in gijzeling wordt genomen, de verbeurde dwangsom wordt verminderd met een bedrag gelijk aan de dwangsom voor één overtreding.
III. kosten rechtens
Bij de mondelinge behandeling wijzigt de man zijn verzoek onder II in die zin dat hij verzoekt de co-ouderschapsregeling zoals deze nu is, waarbij [minderjarige] bij hem verblijft om de week van maandag na school tot de volgende maandag naar school op te nemen in de te wijzen beschikking.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man onder I. Zij verzoekt dit verzoek af te wijzen. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken verzoekt de vrouw (bij F9-formulier van 5 juli 2023), om de huidige co-ouderschapsregeling waarbij [minderjarige] de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijft, vast te leggen.
3.3
Op de standpunten van partijen en de GI en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Door en namens de man is, samengevat, het volgende aangevoerd. De man ziet dat de vrouw nog steeds wispelturig is en daar zit zijn angst. De grilligheid die de vrouw nog altijd heeft, laat zij bijvoorbeeld zien bij het [zorginstelling] . Ook blijkt uit het rapport van de psycholoog enkel dat de vrouw geen hulpvraag heeft. De man wenst daarom een beslissing van de rechtbank over het hoofdverblijf van [minderjarige] . Wanneer het hoofdverblijf bij hem wordt bepaald, heeft de man zekerheid. Deze zekerheid heeft hij nodig, omdat hij niet vertrouwt dat de vrouw zich aan alle afspraken zal houden. Zo informeert zij de man slecht en lijkt zij alle touwtjes in eigen handen te willen houden. De man twijfelt aan de intrinsieke motivatie van de vrouw. Een aanhouding van het verzoek heeft geen meerwaarde nu de situatie niet zal veranderen. Partijen kunnen bij het [zorginstelling] afspraken maken over financiële kwesties. De man verzoekt voorts de co-ouderschapsregeling vast te leggen zoals deze nu is, waarbij [minderjarige] om de week bij hem is van maandag na school tot de volgende maandag naar school.
4.2
Door en namens de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat de vrouw niet weet hoe zij nog op een andere manier het wantrouwen bij de man weg kan nemen. Er wordt tussen partijen gecommuniceerd, de vrouw informeert de man en de vrouw is onder psychologische behandeling. De GI ziet bovendien dat het goed met haar gaat. Ook met [minderjarige] gaat het goed. De vrouw heeft positieve stappen gezet. In de visie van de vrouw moet het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar worden bepaald. Zij heeft altijd de financiële zorg over haar gedragen en ontvangt op dit moment toeslagen en de kinderbijslag. De vrouw kan zich vinden in aanhouding van het verzoek betreffende het hoofdverblijf, dit in afwachting van het [zorginstelling] . Dit traject zal kortdurend zijn. De co-ouderschapsregeling, zoals deze nu loopt, kan in de beschikking worden vastgelegd.
4.3
Namens de GI is, samengevat, naar voren gebracht dat [jeugdhulp] is gestart met het [zorginstelling] ; een nieuwe vorm van ouderschapsbemiddeling. De bedoeling is om met de ouders in enkele gesprekken een ouderschapsplan op te stellen. Met [minderjarige] gaat het goed. Van de ouders hoort de GI positieve signalen. De vrouw heeft in de afgelopen periode grote stappen gezet. In de visie van de GI dient het verzoek betreffende het hoofdverblijf van [minderjarige] te worden aangehouden om te bezien of de stappen die de vrouw heeft gezet bestendig blijken en om het [zorginstelling] af te wachten. Immers, de ouders kunnen ook in het ouderschapsplan afspraken maken over het hoofdverblijf van [minderjarige] . De co-ouderschapsregeling zoals deze nu is kan door partijen in het ouderschapsplan worden opgenomen. Ook over de verdeling van de zorg gedurende de vakanties kunnen zij afspraken maken.
4.4
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. Partijen hebben positieve stappen gezet. De vrouw verdient een compliment voor de door haar gemaakte omschakeling en de man voor zijn geduld. Het bepalen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man kan hem hoop en vertrouwen geven. Dat zal het [zorginstelling] ten goede komen. Om die reden kan de Raad zich voorstellen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald. Als de kwestie over het hoofdverblijf bij partijen wordt weggehaald, kunnen zij mogelijk makkelijker afspraken maken bij het [zorginstelling] . Anderzijds heeft het bepalen van het hoofdverblijf bij een co-ouderschap weinig meerwaarde. Of het hoofdverblijf nu bij de ene of de andere ouder is, de situatie verandert niet. Omdat er sprake is van co-ouderschap, kunnen partijen beide aanspraak maken op kinderbijslag en toeslagen. Dit kunnen partijen samen regelen en vastleggen in het ouderschapsplan. De Raad geeft de vrouw nog mee dat er geen inzicht is in haar persoonlijke problematiek. Wanneer zij openheid van zaken geeft, kan dit het wantrouwen van de man verminderen. Ook kan het helpen bij het laten zien dat de situatie nu bestendig is.

5.De (nadere) beoordeling

5.1
Ingevolge het artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Het tweede lid bepaalt dat de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten:
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat partijen het met elkaar eens zijn dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken moet worden vastgesteld. De co-ouderschapsregeling zoals deze nu, te weten dat [minderjarige] bij de man verblijft om de week van maandag na school tot de volgende maandag naar school verloopt volgens partijen goed. Zij zien beiden reden om die regeling vast te leggen.
5.3
De rechtbank zal gelet op de overeenstemming van partijen over de huidige co-ouderschapsregeling dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank complimenteert partijen met de tussen hen bereikte overeenstemming over het co-ouderschap. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat haar geen geschil voorligt ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties en feestdagen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat partijen hierover bij het [zorginstelling] nadere afspraken zullen maken.
Hoofdverblijfplaats
5.4
Alvorens te beslissen stelt de rechtbank vast dat, hoewel [minderjarige] feitelijk is ingeschreven op het adres van de vrouw, het hoofdverblijf van [minderjarige] niet eerder is bepaald en hierover tussen partijen geen overeenstemming bestaat.
5.5
De man verzoekt het om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Dit geeft hem houvast en hierdoor gaat hij met vertrouwen het [zorginstelling] tegemoet. De Raad ondersteunt dit, maar zegt tegelijkertijd dat het weinig praktische meerwaarde heeft omdat de situatie niet verandert. In de visie van de vrouw dient de situatie te blijven zoals deze nu is. De rechtbank constateert dat de vrouw geen zelfstandig verzoek heeft gedaan om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, wat betekent dat als rechtbank het verzoek van de man afwijst, [minderjarige] bij geen van partijen haar hoofdverblijfplaats heeft. De GI is van mening dat de beslissing over het hoofdverblijf van [minderjarige] dient te worden aangehouden in afwachting van de resultaten van het [zorginstelling] en om te bezien of de huidige situatie bestendig is.
5.6
Hoewel partijen het met elkaar eens zijn over de co-ouderschapsregeling, blijft de kwestie rondom het hoofdverblijf van [minderjarige] tussen hen een heet hangijzer. De rechtbank staat voor de vraag of zij op het verzoek van de man dient te beslissen zodat partijen in het [zorginstelling] hierop kunnen voortborduren of dat zij het verzoek van de man aanhoudt in afwachting van het [zorginstelling] .
5.7
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in een aanhouding van het verzoek onder I. Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken sinds de start van deze procedure is de rechtbank van oordeel dat partijen gebaat zijn bij duidelijkheid. Bij een aanhouding van de procedure blijft de kwestie rondom het hoofdverblijf van [minderjarige] tussen hen in staan. De rechtbank heeft bovendien niet de verwachting dat partijen over dit onderwerp gezamenlijk tot een oplossing komen bij het [zorginstelling] . De visies van partijen verschillen daarvoor te veel. Dit maakt dat de rechtbank op het verzoek zal beslissen.
5.8
De rechtbank zal het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen afwijzen. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf zal hebben bij één van de ouders, omdat partijen een gelijkwaardig co-ouderschap zijn overeengekomen. De vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man doet geen recht aan de gelijkwaardige rol die partijen in het kader van hun co-ouderschap vervullen. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat partijen een traject zullen volgen bij Mereo en zij aldaar afspraken kunnen maken over de financiële gevolgen van de inschrijving van [minderjarige] bij de vrouw.
Dat de man zekerder het [zorginstelling] in zou gaan, indien het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem bepaald wordt, is evenmin een reden om het verzoek toe te wijzen. De rechtbank acht het voor het slagen van het [zorginstelling] juist van belang dat partijen als gelijkwaardige ouders dit traject kunnen aangaan, zodat de rechtbank het ook om die reden niet in het belang van [minderjarige] acht om op dit moment het hoofdverblijf vast te stellen bij de man. Het winnen van vertrouwen, kan daarbij in het [zorginstelling] weer opgebouwd worden.
De stelling van de man dat hij mogelijk meer geïnformeerd zal worden wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zou worden bepaald, acht de rechtbank eveneens onvoldoende redengevend nu de man belast is met het gezamenlijk gezag en hij zelf (ook) informatie bij school en andere instanties kan inwinnen. In dit licht geeft de rechtbank de vrouw wel mee, dat van haar verwacht mag worden dat zij belangrijke aangelegenheden rondom [minderjarige] tijdig en op een adequate manier met de man blijft delen. Wanneer [minderjarige] met een schoolrapport thuiskomt, dan mag de man van de vrouw verwachten dat zij hem daarover tijdig informeert.
5.9
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de man onder I zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.1
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
5.11
Een en ander betekent dat de rechtbank de volgende beslissing neemt.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] , als volgt worden vastgesteld:
- [minderjarige] verblijft de ene week bij haar moeder en de andere week bij haar vader, waarbij de vrouw [minderjarige] in de ene week op maandag naar school brengt en de man haar op maandag van school haalt en in de andere week de man [minderjarige] op maandag naar school brengt en de vrouw haar op maandag van school haalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hamburger, voorzitter, mr. Van Term en mr. Skrotzki, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.