ECLI:NL:RBZWB:2023:8610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/02/415700 / KG ZA 23-550 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in het kader van woningruil tussen huurders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over een woningruil. [eiseres] huurt een woning van Woonkracht 10 en [gedaagde] huurt een woning van Thuisvester. Partijen zijn in contact gekomen met het oog op een woningruil, maar Thuisvester heeft het verzoek van [gedaagde] om de woningruil goed te keuren afgewezen. [gedaagde] heeft vervolgens juridische stappen ondernomen en is in oktober 2023 gemachtigd om [eiseres] in haar plaats te stellen als huurder van de woning van [gedaagde].

In het kort geding vorderde [eiseres] dat [gedaagde] de woning aan [adres 2] vóór 1 februari 2024 leeg zou opleveren. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat er geen overeenkomst tot woningruil tot stand was gekomen en dat er gewijzigde omstandigheden waren die de ontruiming onredelijk maakten. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor de totstandkoming van de overeenkomst en dat de vordering van [eiseres] toewijsbaar was.

De voorzieningenrechter heeft de ontruiming toegewezen, maar [gedaagde] kreeg een langere termijn tot 1 september 2024 om de woning te ontruimen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/415700 / KG ZA 23-550
Vonnis in kort geding van 6 december 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. S.A. Chedie te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. van den Boogaard te Geertruidenberg .
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • producties 1 t/m 12 van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4;
  • de mondelinge behandeling op 22 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] huurt van Woonkracht 10 de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] .
2.2.
[gedaagde] huurt van Thuisvester de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] .
2.3.
Partijen zijn met elkaar in contact gekomen in het kader van een woningruil.
2.4.
[eiseres] heeft Woonkracht 10 om een woningruil verzocht en Woonkracht 10 heeft hiermee ingestemd.
2.5.
[gedaagde] heeft op 12 oktober 2022 Thuisvester om een woningruil verzocht. Thuisvester heeft dit verzoek in een bericht van 17 oktober 2022 en 18 oktober 2022 afgewezen met de redenen dat het inkomen van [eiseres] door Thuisvester niet passend wordt gevonden en dat ook de gezinssamenstelling van [eiseres] niet passend is voor de woningruil.
2.6.
Bij brief van 6 december 2022 hebben [gedaagde] en [eiseres] kenbaar gemaakt zich niet te kunnen vinden het besluit van Thuisvester en verzocht om alsnog met het verzoek in te stemmen.
2.7.
Bij brief van 21 december 2022 heeft Thuisvester meegedeeld dat zij [eiseres] en haar partner uitnodigt voor een kennismakingsgesprek op 5 januari 2023 en dat zij bereid is haar medewerking te verlenen aan de indeplaatsstelling onder een aantal voorwaarden die genoemd zijn in de brief.
2.8.
Op 9 januari 2023 heeft Thuisvester meegedeeld dat zij niet akkoord gaat met het verzoek tot indeplaatsstelling.
2.9.
Bij e-mailbericht van 16 januari 2023 heeft [gedaagde] Thuisvester een laatste mogelijkheid gegeven om haar medewerking aan de woningruil te verlenen.
2.10.
Bij brief van 1 februari 2023 heeft Thuisvester meegedeeld dat zij niet instemt met de woningruil.
2.11.
[gedaagde] heeft op 8 maart 2023 Thuisvester gedagvaard voor de kantonrechter van deze rechtbank. Bij vonnis van 4 oktober 2023 heeft de kantonrechter [gedaagde] gemachtigd om [eiseres] in haar plaats te stellen als huurder van de woning te [plaats 2] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om de woning te ( [postcode 1] ) [plaats 2] aan de [adres 2] vóór 1 februari 2024 geheel leeg en ontruimd ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, of een gedeelte daarvan, dat de voornoemde woning niet is ontruimd met dien verstande dat nimmer een hoger bedrag aan dwangsommen zal kunnen worden verbeurd dan een bedrag van € 25.000,00, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met [gedaagde] een overeenkomst tot woningruil heeft gesloten en dat [gedaagde] gehouden is deze overeenkomst na te komen. [eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft omdat haar huidige woning al geruime tijd niet meer voldoet aan de eisen en behoeftes van haar gezin.
Gelet op het handelen van [gedaagde] op de mondelinge behandeling bij de kantonrechter dient volgens [eiseres] aan de ontruiming van de woning een dwangsom te worden verbonden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat [eiseres] geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft. [gedaagde] betwist dat er tussen partijen een overeenkomst tot woningruil tot stand is gekomen. Volgens [gedaagde] stemde haar wil niet overeen met haar ‘verklaring’. Verder is er sprake van gewijzigde omstandigheden omdat haar thuissituatie inmiddels ingrijpend is veranderd. Volgens [gedaagde] is een dwangsom niet op zijn plaats. Een dwangsom heeft ook geen nut omdat [gedaagde] een bijstandsuitkering heeft en op geen enkele manier in staat is om een dwangsom te betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] voldoende spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vordering. In geval van een woningruil kan van [eiseres] in redelijkheid niet worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten voordat zij over de woning kan beschikken.
is er een overeenkomst tot woningruil
4.2.
Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in een kort gedingprocedure geen plaats. Verder geldt dat dat bij de vraag of als voorlopige voorziening in kort geding een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen grote terughoudendheid dient te worden betracht.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in voldoende mate aannemelijk geworden dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst tot woningruil tot stand is gekomen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Op de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. [eiseres] heeft een advertentie geplaatst voor een woningruil op de [website] waarop [gedaagde] met een berichtje heeft gereageerd, waarna [eiseres] telefonisch contact met haar heeft gezocht. Vervolgens zijn [eiseres] en [gedaagde] meerdere keren bij elkaar in de woning geweest. [gedaagde] wilde reeds bij de eerste bezichtiging van de woning in [plaats 1] haar woning ruilen. Tussen partijen is ook gesproken over de overname van spullen van [eiseres] zoals het gasfornuis.
[eiseres] wilde de woningruil bij het tweede bezoek aan de woning in [plaats 2] , waarbij haar echtgenoot ook bij aanwezig was, ook. Partijen hebben vervolgens bij de verhuurders om toestemming gevraagd. De verhuurder van de woning in [plaats 1] heeft ingestemd. De verhuurder van de woning in [plaats 2] , Thuisvester, was niet akkoord en [gedaagde] heeft, na meerdere verzoeken aan Thuisvester om wel met de woningruil in te stemmen, op 8 maart 2023 Thuisvester in rechte betrokken. Bij vonnis van 4 oktober 2023 heeft de kantonrechter [gedaagde] gemachtigd om [eiseres] in haar plaats te stellen als huurder van de woning in [plaats 2] . Verder heeft [gedaagde] op de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat zij, onder de omstandigheden die er toen waren, een woningruil wilde. Het verweer van [gedaagde] dat haar wil toen niet overeenstemde met haar ‘verklaring’ omdat zij destijds haar wil niet kon bepalen vanwege de moeilijke periode waarin zij zich bevond, wordt als onvoldoende feitelijk onderbouwd verworpen. In reactie op dit verweer heeft [eiseres] gesteld dat nergens uit bleek dat [gedaagde] haar wil niet kon bepalen en dat [gedaagde] juist heel blij was met de woningruil vanwege haar privéomstandigheden. Verder is van belang dat het proces van de woningruil een lange periode in beslag heeft genomen omdat Thuisvester de woningruil wilde tegenhouden en [gedaagde] veel moeite heeft moeten doen om Thuisvester tot de woningruil te bewegen. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen haar verweer dat haar wil niet overeenstemde met haar verklaring nader te onderbouwen. Dit heeft zij nagelaten.
Uit het voorgaande volgt dat voldoende aannemelijk is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de woningruil. In elk geval heeft [eiseres] een en ander uit voornoemde verklaringen en gedragingen van [gedaagde] mogen begrijpen.
gewijzigde omstandigheden
4.4.
[gedaagde] voert aan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden (de rechtbank begrijpt onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW zodat de overeenkomst in een bodemprocedure dient te worden ontbonden of gewijzigd).
Ter onderbouwing voert [gedaagde] aan dat in 2022 begin 2023, na een moeilijke echtscheiding 3 kinderen uit huis zijn gegaan door huiselijke spanningen. [gedaagde] bleef nog in haar huis met 3 andere kinderen. [gedaagde] wilde ook weggaan vanwege haar traumatische herinneringen samenhangend met het huis. Deze situatie is echter veranderd. Na de mondelinge behandeling op 14 augustus 2023 heeft [gedaagde] de woningruil met haar kinderen besproken. Na de zitting zijn er twee kinderen weer bij haar komen wonen. De kinderen zijn tegen de woningruil. Het gezin van 6 personen wil bij elkaar blijven wonen in hun eigen huis met voldoende kamers. Daar komt bij dat haar zoon [zoon gedaagde] , na een uitspraak van de kinderrechter, onder toezicht is geplaatst van Jeugdbescherming Brabant. [zoon gedaagde] is inmiddels begonnen bij [organisatie] in [plaats 3] , een speciale voorziening waar voortgezet en gespecialiseerd onderwijs en zorg integraal worden aangeboden, waarbij de jongere en zijn perspectief centraal staan. Nu [organisatie] is gevestigd in [plaats 3] is [zoon gedaagde] gebonden aan deze plaats voor zijn verdere ontwikkeling en begeleiding. Het verlaten van zijn thuis in [plaats 2] en/of de verhuizing naar [plaats 1] zou dit proces enorm schaden. Verder heeft ook bij [gedaagde] destijds de nog verse moeilijke scheiding meegespeeld in het verlangen om tot woningruil te komen. Nu een jaar later, is de rust weergekeerd en wil zij niets liever dan de veilige thuisbasis zijn voor al haar kinderen. [gedaagde] gaat zelf binnenkort voor psychologische begeleiding naar [GGZ-organisatie] . De woning in [plaats 1] is bovendien gewoon te klein voor [gedaagde] en haar kinderen.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of deze kan ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Een ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept. Onvoorziene omstandigheden zijn slechts aan de orde voor zover het betreft omstandigheden die op het ogenblik van tot stand komen van de overeenkomst nog in de toekomst lagen. Aan het vereiste voor het aannemen van onvoorziene omstandigheden zal niet spoedig zijn voldaan; redelijkheid en billijkheid verlangen immers in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toe.
4.6.
Als productie 3 heeft [gedaagde] een brief van 28 september 2022 van [onderwijsinstelling] overgelegd waarin staat dat er voor haar zoon [zoon gedaagde] een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs is aangevraagd en dat deze wordt afgegeven. Hieruit volgt dat de problemen rond [zoon gedaagde] reeds speelden ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst tot woningruil, zelfs al voordat door [gedaagde] de stap is gezet om Thuisvester te vragen de woningruil te accepteren. De problemen rond de zoon van [gedaagde] is dus geen omstandigheid die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in de toekomst lag.
Dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet was te voorzien dat de twee oudste dochters weer thuis zijn komen wonen is door [gedaagde] niet feitelijk onderbouwd. Bovendien betreft dit, gelet op de leeftijd van de beide oudste dochters en het feit dat zij reeds uitwonend waren, een omstandigheid die niet van dien aard is dat [eiseres] geen (ongewijzigde) instandhouding van de overeenkomst mag verwachten. Daarnaast geldt dat de omstandigheid dat de twee oudste dochter weer bij [gedaagde] zijn komen wonen, voor rekening en risico van [gedaagde] dient te komen. Dit geldt ook voor de overige door [gedaagde] genoemde omstandigheden. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
redelijkheid en billijkheid
4.7.
[gedaagde] voert nog aan dat de woningruil een hele grote impact op haar gezin zal hebben en daarom niet van haar kan worden verlangd. Voor zover [gedaagde] hiermee een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW, kan haar dit niet baten. Beide partijen hebben veel moeite gedaan om de overeenkomst tot woningruil tot stand te brengen en zij hebben ieder hun redenen om in de woning te [plaats 2] willen te wonen. Dat het verlaten van de woning te [plaats 2] op [gedaagde] en haar gezin een grote impact zal hebben, is het gevolg van de door haarzelf gesloten overeenkomst tot woningruil en dit gevolg zal zij moeten dragen. Het is dan ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] nakoming van de overeenkomst tot woningruil verlangt.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen.
Omdat de gevolgen van de ontruiming van de woning voor [gedaagde] en haar gezin ingrijpend zijn, zal de voorzieningenrechter [gedaagde] op dit punt tegemoet komen en een langere termijn voor de ontruiming bepalen, te weten tot 1 september 2024.
4.9.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat [gedaagde] geen uitvoering zal geven aan dit vonnis, zodat er onvoldoende aanleiding is aan de ontruiming een dwangsom te verbinden.
4.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 129,85
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat € 697,00
- nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.085,85

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning te ( [postcode 1] ) [plaats 2] aan de [adres 2] vóór 1 september 2024 geheel leeg en ontruimd ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres] onder beschikbaarheidstelling van haar woning te ( [postcode 2] ) [plaats 1] aan de [adres 1] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.085,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.