ECLI:NL:RBZWB:2023:8615

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
10411300 CV EXPL 23-836
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit geldleningsovereenkomsten met betwisting van kwijtschelding door overleden echtgenoot

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagden over de betaling van een geldlening. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde K.J.J.C. Roelands, vorderde een bedrag van € 6.644,49, bestaande uit hoofdsom, incassokosten en rente. Gedaagden erkenden een deel van de vordering, maar betwistten dat een ander deel nog verschuldigd was, met de stelling dat de echtgenoot van eiseres dit bedrag had kwijtgescholden. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden niet in staat waren om deze kwijtschelding te bewijzen, vooral omdat de echtgenoot van eiseres inmiddels was overleden en niet meer kon bevestigen wat er was afgesproken. De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe voor het erkende deel van de rente en het betwiste deel van de hoofdsom, en kende ook buitengerechtelijke incassokosten toe, met uitzondering van de btw. Gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten, die in totaal € 1.166,57 bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10411300 CV EXPL 23-836
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: K.J.J.C. Roelands , gerechtsdeurwaarder,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: [gemachtigde ] , JBR B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en haar – inmiddels overleden – echtgenoot hebben in 2017 hun cafetaria verkocht aan [gedaagden]
2.2.
De koopsom zou in delen door [gedaagden] aan [eiser] en haar echtgenoot worden betaald. Partijen hebben hiertoe een tweetal geldleningsovereenkomsten gesloten.
2.3.
De eerste overeenkomst betreft een geldlening van € 15.000,00. Deze geldlening is door [gedaagden] in 35 termijnen van € 417,00 en een laatste termijn van € 405,00 terugbetaald. De contractuele rente van 4,8% is nog niet betaald. Dit betreft een bedrag van € 1.260,00.
2.4.
De tweede overeenkomst betreft een geldlening van € 12.500,00. Deze geldlening zou [gedaagden] in 18 termijnen van € 695,00 terugbetalen. De laatste termijn moest eind februari 2019 worden betaald. [gedaagden] heeft van deze lening tot op heden een bedrag van € 8.000,00 terugbetaald.
2.5.
Op 21 december 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] een aanmaning verstuurd aan [gedaagden] voor een bedrag van € 5.789,59, te betalen binnen 14 dagen na ontvangst van de brief door [gedaagden] In de aanmaning wordt aangezegd dat [gedaagden] bij niet betaling de buitengerechtelijke kosten van € 802,23 verschuldigd is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 6.644,49, bestaande uit € 5.760,00 aan hoofdsom, € 802,23 aan incassokosten en € 82,26 aan rente tot 21 maart 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2023, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] erkent een deel van de vordering en voert verweer ten aanzien van het andere deel. Dat deel moet volgens [gedaagden] worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering wordt erkend voor zover deze ziet op de contractuele rente van € 1.260,00. Dit deel van de hoofdsom zal daarom in ieder geval worden toegewezen.
4.2.
Ten aanzien van het andere deel van de hoofdsom ter hoogte van € 4.500,00 overweegt de kantonrechter het volgende. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagden] van de oorspronkelijke lening van € 12.500,00 tot op heden € 8.000,00 heeft betaald. Het onbetaalde deel van de lening bedraagt dus € 4.500,00. Tot zover klopt de vordering van [eiser] dus.
4.3.
[gedaagden] voert echter aan dat hij het bedrag van € 4.500,00 niet meer hoeft te betalen, omdat de echtgenoot van [eiser] het bedrag heeft kwijtgescholden ter compensatie van de schade aan de overgenomen inventaris. Van deze stelling draagt [gedaagden] de stelplicht en, voor zover daaraan wordt toegekomen, de bewijslast. Die laatste brengt ook het bewijsrisico met zich mee. Dit houdt in dat als [eiser] de stelling van [gedaagden] weerspreekt, en [gedaagden] er om welke reden dan ook niet in slaagt om zijn stelling verder te onderbouwen, dit voor rekening en risico van [gedaagden] komt.
4.4.
[eiser] weerspreekt de kwijtschelding. [gedaagden] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij zijn stelling over de kwijtschelding niet verder kan onderbouwen, omdat de echtgenoot van [eiser] inmiddels is overleden. De echtgenoot van [eiser] kan dus niet (meer) bevestigen wat hij met [gedaagden] heeft afgesproken. Zoals de kantonrechter hiervoor al heeft overwogen, komt dit voor rekening en risico van [gedaagden] De kantonrechter zal het bedrag van € 4.500,00 daarom als zijnde onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijzen.
4.5.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat [eiser] niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Daarom wordt € 663,00 toegewezen.
4.6.
Tegen de vordering tot het betalen van de wettelijke rente vanaf 21 maart 2023 wordt geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de kantonrechter deze zal toewijzen, met dien verstande dat wettelijke rente over verschenen rente pas na één jaar verschuldigd is. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal eveneens worden afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken op welk moment [eiser] die kosten heeft gemaakt en de schade heeft geleden.
4.7.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat bij gebrek aan voldoende specificatie, als vergoeding van BRP kosten niet meer wordt toegekend dan het in dit geval redelijke en gebruikelijke forfaitaire bedrag van tweemaal € 0,59. Dit heeft tot gevolg dat ook een lager bedrag aan btw over de dagvaardingskosten verschuldigd is door [gedaagden]
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt begroot:
- dagvaardingskosten
130,57
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
- nakosten
132,00
(maximaal tarief)
Totaal
1.166,57

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.423,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.760,00 vanaf 13 maart 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.166,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagden] ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.