ECLI:NL:RBZWB:2023:8629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/02/415982 / JE RK 23-2013
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

Op 5 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] kampt met ernstige problematiek, waaronder ADHD, een communicatiestoornis, kenmerken van autisme, dyslexie en een licht verstandelijke beperking. Hij heeft recentelijk suïcidepogingen ondernomen en vertoont crimineel gedrag. De ouders zijn onmachtig om de situatie te verbeteren, ondanks hun inspanningen en de inzet van hulpverlening.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] aangegeven dat het goed met hem gaat in het behandelcentrum en dat hij zich aan de afspraken houdt. De ouders steunen het verzoek van de Raad, maar hebben ook zorgen geuit over de gebrekkige ondersteuning vanuit de hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervuld, gezien de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en hem de nodige zorg en begeleiding te bieden.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/415982 / JE RK 23-2013
Datum uitspraak: 5 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 10 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling, hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
2.2.
Eerder, tussen juni 2013 en juli 2015, is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
2.3.
Sinds 7 augustus 2023 verblijft [minderjarige] (op vrijwillige basis) bij [behandelcentrum] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bij de inhoud van de rapportage blijft en dat hij zijn verzoek handhaaft. Bij [minderjarige] is sprake van ADHD en een communicatiestoornis. Ook heeft hij kenmerken van autisme en dyslexie. Daarbij kent [minderjarige] een licht verstandelijke beperking. De bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] is er met name in gelegen dat hij niet meer naar school gaat, hij geen dagbesteding heeft, met regelmaat (hard)drugs gebruikt en hij van alles doet om aan geld te komen. Zijn activiteiten neigen naar crimineel gedrag. [minderjarige] kampt bovendien met depressieve gevoelens en heeft recent tweemaal een suïcidepoging ondernomen. Er is veel hulpverlening ingezet geweest, maar tot dusver tevergeefs. De ouders zijn onmachtig en weten ook niet meer hoe grip op [minderjarige] te krijgen. Met de uithuisplaatsing beoogd dat Raad de dagelijkse zorg- en opvoedingstaak bij ouders weg te nemen. Dit in de hoop dat zij daardoor weer ruimte gaan voelen om er voor [minderjarige] te zijn en hem op termijn te begeleiden richting begeleid wonen of zelfstandigheidstraining en hun onderlinge verstandhouding weer kan verbeteren.
4.2.
[minderjarige] heeft tegen de kinderrechter verteld dat het de laatste twee à drie weken goed met hem gaat op de groep van [behandelcentrum] . Volgens [minderjarige] gaat hij daar weer naar school en houdt hij zich aan de afspraken. Graag zou [minderjarige] een traject willen gaan volgen richting zelfstandigheid/begeleid wonen. [minderjarige] erkent dat het voordien lange tijd niet goed is gegaan met hem. De oorzaak daarvan was er volgens [minderjarige] veelal in gelegen dat hij geen dagbesteding in de vorm van school had. Van het verkopen van vapes en het gebruik van harddrugs is volgens [minderjarige] geen sprake meer. [minderjarige] zegt toe geen gekke dingen meer te zullen doen en goed te zullen blijven meewerken.
4.3.
De moeder heeft verklaard dat er na de suïcidepoging van [minderjarige] met een psycholoog een plan van aanpak opgesteld zou worden, maar dat er vervolgens nooit een psycholoog werd ingezet. Volgens de moeder zou voor haar en haar partner bijvoorbeeld ook psycho-educatie worden ingezet, maar is dat eveneens uitgebleven. Naar de mening van de moeder zal een jeugdbeschermer slagvaardiger te werk kunnen gaan en waar nodig meer door kunnen pakken en zal [minderjarige] daar dan beter mee geholpen zijn. Om die reden acht de moeder inwilliging van het verzoek in het belang van [minderjarige] . De moeder merkt nog op dat [minderjarige] in de afgelopen periode op [behandelcentrum] zich aan de afspraken heeft weten te houden. Hij is meer op de groep en maakt meer contact met de begeleiding.
De vader vraagt zich allereerst af waarom aan hem in deze procedure, waarin ook een eerste verzoek tot uithuisplaatsing voorligt, geen advocaat is toegevoegd. Dit hoeft niet alsnog te gebeuren. Hij staat immers achter de verzoeken. De vader deelt de mening van de moeder dat een jeugdbeschermer slagvaardiger te werk zal kunnen gaan en waar nodig beter zal kunnen doorpakken. Om die reden stemt de vader eveneens in met het verzoek van de Raad.
4.4.
De GI heeft verklaard dat zij het verzoek van de Raad ondersteunt.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter constateert met de vader dat in deze zaak verzuimd is om aan de ouders een advocaat toe te voegen. Immers is per 1 oktober 2023 de pilot rechtsbescherming uitgebreid met kosteloze rechtsbijstand in geval van een procedure tot (eerste) uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265b BW. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter aan beide ouders uitgelegd dat zij hier (alsnog) recht op hebben. De ouders hebben daar beiden van afgezien en naar voren gebracht dat zij instemmen met het verzoek. De kinderrechter zal er daarom van afzien alsnog een advocaat aan hen toe te voegen.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt hierbij dat [minderjarige] een jongen is met forse kindeigen problematiek, waarover al vele jaren forse zorgen bestaan. Met name sinds oktober 2022 is [minderjarige] verder gaan afglijden. Zo bleek [minderjarige] op school niet langer te handhaven, waardoor hij lange tijd onderwijs heeft gemist. Ook is bij [minderjarige] sprake van (hard)drugs gebruik en houdt hij zich bezig met (mogelijk) criminele activiteiten. Een andere zorg is onder meer dat [minderjarige] kampt met depressieve gevoelens en hij tot tweemaal toe een suïcidepoging heeft ondernomen. De kinderrechter is gelet hierop van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders proberen er binnen hun mogelijkheden veel aan te doen om de situatie te verbeteren, maar zijn onmachtig om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] te kunnen afwenden. Omdat ook de vele ingezette vormen van hulpverlening en diverse (vrijwillige) plaatsingen niet tot verbetering hebben geleid is de kinderrechter van oordeel dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet langer voldoet.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.4.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
• [minderjarige] groeit op in een omgeving waarin hij zowel nabijheid als sturing krijgt;
• [minderjarige] heeft weer een gestructureerde en zinvolle daginvulling, zoals in de vorm van school;
• [minderjarige] gebruikt geen (hard)drugs meer;
• [minderjarige] vindt het leven de moeite waard;
• Er is structureel (persoonlijk) contact tussen ouders en [minderjarige] ;
• [minderjarige] heeft binnen 9 maanden duidelijkheid over zijn toekomstperspectief.
5.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat [minderjarige] momenteel vrijwillig is geplaatst bij [behandelcentrum] . Indien echter sprake is van een ondertoezichtstelling en een kind niet bij één van zijn ouders woont moet een machtiging tot uithuisplaatsing worden afgegeven. Een uithuisplaatsing in een vrijwillig kader is dan wettelijk gezien niet mogelijk.
Gebleken is overigens dat [minderjarige] zich bij [behandelcentrum] in positieve zin ontwikkelt. Deze ontwikkeling is echter nog zeer pril van aard. Zoals de Raad ter zitting heeft aangevoerd zal de komende periode moeten uitwijzen of [minderjarige] op [behandelcentrum] geboden kan worden wat hij nodig heeft en of de zaak daarna richting de afloopdatum van de ondertoezichtstelling weer overgedragen zou kunnen worden naar de vrijwillige hulpverlening. Zover is het nog niet. Dit betekent dat ook de machtiging tot uithuisplaatsing zal worden afgegeven voor de duur zoals verzocht.
5.6.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 5 december 2023 tot 5 december 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 5 december 2023 tot 5 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 11 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.