Overwegingen
1. Eiseres is op [geboortedag] 2019 geboren in [plaats] . Niet in geschil is dat zij sinds haar geboorte staatloos is en sinds haar geboorte altijd in Nederland heeft gewoond.
2. Als wettelijk vertegenwoordiger heeft de vader van eiseres op 6 december 2022 een schriftelijke verklaring voor verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd, zoals bedoeld in artikel 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).
3. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN staat het volgende:
Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is.
In artikel 6, derde lid, van de RWN staat het volgende:
De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. (…) Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
De burgemeester is de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt in de zin van artikel 6, derde lid, van de RWN.
4. De burgemeester heeft de schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap geweigerd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde, genoemd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN, dat de vreemdeling tenminste drie jaren toelating dient te hebben (hierna: het toelatingsvereiste). Niet in geschil is dat aan alle andere voorwaarden is voldaan.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de burgemeester ten onrechte de bevestiging van verkrijging van het Nederlanderschap heeft geweigerd. Het toelatingsvereiste had op grond van artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing gelaten moeten worden, omdat het toelatingsvereiste in strijd is met het Verdrag tot beperking der staatloosheid (hierna: het Staatloosheidsverdrag).Ook is het toelatingsvereiste volgens eiseres in strijd met fundamentele rechten en bovendien discriminatoir.
Is het toelatingsvereiste in strijd met het Staatloosheidsverdrag?
6. Eiseres stelt dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN meer voorwaarden stelt aan de verlening van het Nederlanderschap dan het Staatloosheidsverdrag toestaat. Het toelatingsvereiste is in strijd met het Staatloosheidsverdrag. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar verschillende documenten,waaronder Kamerstukken die betrekking hebben op de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.Ook verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad waarin is geoordeeld dat het toelatingsvereiste buiten toepassing moet worden gelaten omdat het in strijd is met het Staatloosheidsverdrag.Omdat eiseres onbetwist voldoet aan de overige vereisten voor verkrijging van het Nederlanderschap, moet worden geconcludeerd dat de Burgemeester moet bevestigen dat eiseres door het afleggen van de optieverklaring het Nederlanderschap heeft gekregen.
7. De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak in de kern gaat om de vraag of het toelatingsvereiste in strijd is met een een ieder verbindende verdragsbepaling, als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet.
8. De rechtbank stelt hierbij voorop dat het Staatloosheidsverdrag bij Rijkswet van 19 december 1984 is goedgekeurd en op 11 augustus 1985 in werking is getreden.Bij Rijkswet van 21 december 2000 heeft Nederland ook het Europees Verdrag inzake nationaliteit goedgekeurd.Dit verdrag is op 1 juli 2001 in werking getreden.Nu niet alle staten die partij zijn bij dit verdrag ook partij zijn bij het Staatloosheidsverdrag, hebben de bepalingen van het Staatloosheidsverdrag hun geldigheid behouden.
9. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Staatloosheidsverdrag staat:
A Contracting State shall grant its nationality to a person born in its territory who would otherwise be stateless. Such nationality shall be granted:
(b) Upon an application being lodged with the appropriate authority, by or on behalf of the person concerned, in the manner prescribed by the national law. Subject to the provisions of paragraph 2 of this article, no such application may be rejected.
In artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Staatloosheidsverdrag staat:
A Contracting State may make the grant of its nationality in accordance with subparagraph (b) of paragraph 1 of this article subject to one or more of the following conditions:
(b) That the person concerned has habitually resided in the territory of the Contracting State for such period as may be fixed by that State, not exceeding five years immediately preceding the lodging of the application nor the ten years in all.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze bepalingen uit het Staatloosheidsverdrag moeten worden aangemerkt als een ieder verbindende bepalingen van internationaal recht, als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet. De verdragsbepalingen bevatten een onvoorwaardelijk en nauwkeurig omschreven recht en zij zijn voldoende helder en concreet om in de nationale rechtsorde als zelfstandige rechtsnorm te kunnen functioneren. Aangenomen moet dan ook worden dat deze bepalingen uit het Staatloosheidsverdrag rechtstreekse werking hebben.
11. De rechtbank is van oordeel dat het toelatingsvereiste niet kan worden ingelezen in het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Staatloosheidsverdrag. De uitdrukking
habitually resided, in de authentieke Engelse verdragstekst, duidt erop dat sprake dient te zijn van een situatie waarin iemand gewoon verblijf heeft in Nederland. Uit de verdragstekst volgt niet dat hiervoor is vereist dat het bevoegd gezag heeft ingestemd met dit verblijf. De rechtbank wijst op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid.Hierin staat dat voor de nieuwe optiegrondwordt aangesloten bij artikel 1, tweede lid, van het Staatsloosheidsverdrag waarin alleen gewoon verblijf
(«habitual residence»)als voorwaarde voor het verzoek is toegestaan. Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, is toegevoegd aan de RWN en van kracht geworden op 1 oktober 2023. In die bepaling wordt het toelatingsvereiste niet meer gesteld.Het bepaalde in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN, voor zover hierin vereist wordt dat de staatloze vreemdeling tenminste drie jaren toelating heeft, had dan ook buiten toepassing moeten worden gelaten, nu deze bepaling in strijd is met een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht. Het beroep is reeds daarom gegrond. De andere beroepsgronden hoeven niet besproken te worden.
12. Het beroep is gegrond wegens strijd met het Staatloosheidsverdrag en het bestreden besluit wordt vernietigd.
13. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe is redengevend dat het buiten redelijke twijfel is dat het toelatingsvereiste ten onrechte is tegengeworpen en dat niet in geschil is dat aan alle overige voorwaarden is voldaan. Er is rechtens dan ook geen andere uitkomst mogelijk dan dat aan eiseres een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap wordt afgegeven. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het vernietigde besluit herroepen, bepalen dat de burgemeester aan eiseres een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap afgeeft en bepalen dat dit oordeel in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding moet de burgemeester betalen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.674. Dit is 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1.