ECLI:NL:RBZWB:2023:8630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging verkrijging Nederlanderschap voor staatloze minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de burgemeester van Oisterwijk om de verkrijging van het Nederlanderschap voor een staatloze minderjarige te bevestigen. De minderjarige eiseres, vertegenwoordigd door haar ouders, had op 6 december 2022 een schriftelijke verklaring afgelegd voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. De burgemeester weigerde deze bevestiging op 27 februari 2023, omdat niet voldaan zou zijn aan het toelatingsvereiste van drie jaar verblijf in Nederland. Eiseres maakte bezwaar en verzocht om rechtstreeks beroep, wat werd toegestaan.

Tijdens de zitting op 2 november 2023 werd het beroep behandeld. De rechtbank oordeelde dat het toelatingsvereiste in strijd is met het Verdrag tot beperking der staatloosheid en dat de burgemeester ten onrechte de bevestiging had geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de bepalingen van het Staatloosheidsverdrag rechtstreekse werking hebben en dat het toelatingsvereiste niet kan worden ingelezen in de verdragsbepalingen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door te bepalen dat de burgemeester binnen twee weken een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan eiseres moest afgeven. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674.

Deze uitspraak benadrukt de bescherming van de rechten van staatloze kinderen en de noodzaak voor overheidsinstanties om zich te houden aan internationale verdragsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummer: BRE AWB 23/2442 RWNL

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] ,

als wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige
[eiseres] ,eiseres,
(gemachtigden: mr. K.J. Saarloos en mr. B.T. Verdam)
en

de burgemeester van de gemeente Oisterwijk, de burgemeester,

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Procesverloop

Op 6 december 2022 heeft [vertegenwoordiger 1] namens zijn minderjarige dochter [eiseres] (hierna: eiseres) een schriftelijke verklaring voor verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd.
Bij besluit van 27 februari 2023 heeft de burgemeester geweigerd om verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen.
Bij brief van 4 april 2023 is hiertegen bezwaar gemaakt. De burgemeester is verder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De burgemeester is daarmee akkoord gegaan. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de ouders van eiseres als wettelijk vertegenwoordigers, de gemachtigden van eiseres en de gemachtigden van de burgemeester.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres is op [geboortedag] 2019 geboren in [plaats] . Niet in geschil is dat zij sinds haar geboorte staatloos is en sinds haar geboorte altijd in Nederland heeft gewoond.
2. Als wettelijk vertegenwoordiger heeft de vader van eiseres op 6 december 2022 een schriftelijke verklaring voor verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd, zoals bedoeld in artikel 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).
Juridisch kader
3. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN staat het volgende:
Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is.
In artikel 6, derde lid, van de RWN staat het volgende:
De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. (…) Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
De burgemeester is de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt in de zin van artikel 6, derde lid, van de RWN. [2]
Bestreden besluit
4. De burgemeester heeft de schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap geweigerd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde, genoemd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN, dat de vreemdeling tenminste drie jaren toelating dient te hebben (hierna: het toelatingsvereiste). Niet in geschil is dat aan alle andere voorwaarden is voldaan.
Gronden van beroep
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de burgemeester ten onrechte de bevestiging van verkrijging van het Nederlanderschap heeft geweigerd. Het toelatingsvereiste had op grond van artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing gelaten moeten worden, omdat het toelatingsvereiste in strijd is met het Verdrag tot beperking der staatloosheid (hierna: het Staatloosheidsverdrag). [3] Ook is het toelatingsvereiste volgens eiseres in strijd met fundamentele rechten en bovendien discriminatoir.
Is het toelatingsvereiste in strijd met het Staatloosheidsverdrag?
6. Eiseres stelt dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN meer voorwaarden stelt aan de verlening van het Nederlanderschap dan het Staatloosheidsverdrag toestaat. Het toelatingsvereiste is in strijd met het Staatloosheidsverdrag. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar verschillende documenten, [4] waaronder Kamerstukken die betrekking hebben op de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid. [5] Ook verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad waarin is geoordeeld dat het toelatingsvereiste buiten toepassing moet worden gelaten omdat het in strijd is met het Staatloosheidsverdrag. [6] Omdat eiseres onbetwist voldoet aan de overige vereisten voor verkrijging van het Nederlanderschap, moet worden geconcludeerd dat de Burgemeester moet bevestigen dat eiseres door het afleggen van de optieverklaring het Nederlanderschap heeft gekregen.
7. De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak in de kern gaat om de vraag of het toelatingsvereiste in strijd is met een een ieder verbindende verdragsbepaling, als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet.
8. De rechtbank stelt hierbij voorop dat het Staatloosheidsverdrag bij Rijkswet van 19 december 1984 is goedgekeurd en op 11 augustus 1985 in werking is getreden. [7] Bij Rijkswet van 21 december 2000 heeft Nederland ook het Europees Verdrag inzake nationaliteit goedgekeurd. [8] Dit verdrag is op 1 juli 2001 in werking getreden. [9] Nu niet alle staten die partij zijn bij dit verdrag ook partij zijn bij het Staatloosheidsverdrag, hebben de bepalingen van het Staatloosheidsverdrag hun geldigheid behouden.
9. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Staatloosheidsverdrag staat:
A Contracting State shall grant its nationality to a person born in its territory who would otherwise be stateless. Such nationality shall be granted:
(b) Upon an application being lodged with the appropriate authority, by or on behalf of the person concerned, in the manner prescribed by the national law. Subject to the provisions of paragraph 2 of this article, no such application may be rejected.
In artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Staatloosheidsverdrag staat:
A Contracting State may make the grant of its nationality in accordance with subparagraph (b) of paragraph 1 of this article subject to one or more of the following conditions:
(b) That the person concerned has habitually resided in the territory of the Contracting State for such period as may be fixed by that State, not exceeding five years immediately preceding the lodging of the application nor the ten years in all.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze bepalingen uit het Staatloosheidsverdrag moeten worden aangemerkt als een ieder verbindende bepalingen van internationaal recht, als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet. De verdragsbepalingen bevatten een onvoorwaardelijk en nauwkeurig omschreven recht en zij zijn voldoende helder en concreet om in de nationale rechtsorde als zelfstandige rechtsnorm te kunnen functioneren. Aangenomen moet dan ook worden dat deze bepalingen uit het Staatloosheidsverdrag rechtstreekse werking hebben.
11. De rechtbank is van oordeel dat het toelatingsvereiste niet kan worden ingelezen in het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Staatloosheidsverdrag. De uitdrukking
habitually resided, in de authentieke Engelse verdragstekst, duidt erop dat sprake dient te zijn van een situatie waarin iemand gewoon verblijf heeft in Nederland. Uit de verdragstekst volgt niet dat hiervoor is vereist dat het bevoegd gezag heeft ingestemd met dit verblijf. De rechtbank wijst op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid. [10] Hierin staat dat voor de nieuwe optiegrond [11] wordt aangesloten bij artikel 1, tweede lid, van het Staatsloosheidsverdrag waarin alleen gewoon verblijf
(«habitual residence»)als voorwaarde voor het verzoek is toegestaan. Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, is toegevoegd aan de RWN en van kracht geworden op 1 oktober 2023. In die bepaling wordt het toelatingsvereiste niet meer gesteld. [12] Het bepaalde in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN, voor zover hierin vereist wordt dat de staatloze vreemdeling tenminste drie jaren toelating heeft, had dan ook buiten toepassing moeten worden gelaten, nu deze bepaling in strijd is met een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht. Het beroep is reeds daarom gegrond. De andere beroepsgronden hoeven niet besproken te worden.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond wegens strijd met het Staatloosheidsverdrag en het bestreden besluit wordt vernietigd.
13. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe is redengevend dat het buiten redelijke twijfel is dat het toelatingsvereiste ten onrechte is tegengeworpen en dat niet in geschil is dat aan alle overige voorwaarden is voldaan. Er is rechtens dan ook geen andere uitkomst mogelijk dan dat aan eiseres een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap wordt afgegeven. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het vernietigde besluit herroepen, bepalen dat de burgemeester aan eiseres een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap afgeeft en bepalen dat dit oordeel in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding moet de burgemeester betalen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.674. Dit is 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak aan eiseres een schriftelijke bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap wordt afgegeven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten ter hoogte van €1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzitter, en mr. W. Anker, en mr. S.E. van de Merbel, rechters, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 7 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de brief van 12 april 2023, met kenmerk 1006810.
2.Dit volgt uit artikel 21 van de RWN, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap.
3.Verdrag tot beperking der staatloosheid, New York, 30-08-1961.
4.1) UN High Commissioner for Refugees (UNHCR),
5.Kamerstukken II 2020/21, 35 688, nr. 3, p. 3, 3) Kamerstukken I 2022/23, 35 688 en 35 687, nr. B, p. 3 en 4) Kamerstukken II 2020/21, 35 688, nr. 4, p. 3.
6.Rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 september 2010, ECLI:NL:RBZLY:2010:BN6394, JV 2011/58, m.nt De Voer,
7.Tractatenblad (Trb) 1985, 74.
8.Staatsblad 2000, 619.
9.Trb 2001, 40.
10.Kamerstukken II 2020/21, 35 688 (R2151) nr. 3.
11.Met de toevoeging van een nieuw onderdeel aan artikel 6 RWN wordt het nieuwe optierecht geregeld voor de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring stabiel hoofdverblijf heeft, sedert zijn geboorte staatloos is en in redelijkheid geen andere nationaliteit kan verkrijgen.
12.In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, staat: de vreemdeling die: 1