In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 11 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van zijn woning niet bestreden, waardoor de rechtbank de waarde van de woning volgt zoals deze door de heffingsambtenaar is bepleit. De waarde van de woning is vastgesteld op € 510.000, na een eerdere vaststelling van € 521.000 door de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld, maar dat de waarde moet worden verlaagd naar € 510.000.
De rechtbank behandelt ook andere beroepsgronden van de belanghebbende, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van dit beginsel, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de heffingsambtenaar een begunstigend beleid voert of dat er sprake is van een oogmerk tot begunstiging. De rechtbank gaat voorbij aan andere punten die de belanghebbende aanvoert, omdat deze niet relevant zijn voor de rechtmatigheid van de waardebeschikking.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 510.000. De heffingsambtenaar wordt verplicht om het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.