In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 616.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde op de waardepeildatum € 575.000 moest zijn. De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende er niet in zijn geslaagd om hun voorgestelde waarden aannemelijk te maken. De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk vastgesteld op € 600.000, waarbij zij de heffingsambtenaar niet in staat achtte om de door hem vastgestelde waarde van € 616.000 te onderbouwen. De rechtbank heeft daarbij de vergelijkingsmethode toegepast en vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van belanghebbende en de referentiewoningen die in de taxatiematrix zijn gebruikt.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde van de woning verlaagd naar € 600.000. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verlaagd. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht, maar er zijn geen proceskosten aangevoerd die voor vergoeding in aanmerking komen.