In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het bedrijfspand, gelegen op [adres 1], vastgesteld op € 205.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van het pand, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, maar zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar waren niet aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van het bedrijfspand te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende, die een waarde van € 159.000 bepleit. De heffingsambtenaar verdedigt de waarde van € 205.000, die is vastgesteld op basis van een taxatierapport van [taxateur]. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn is overschreden met afgerond 10 maanden, en kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarvan € 40 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 60 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en kent proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.