ECLI:NL:RBZWB:2023:8680

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
02-019962-23 en 02-099955-23 en 02-337648-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Van Triest
  • mr. Weerkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor meerdere straatroven en een verkrachting met oplegging van de PIJ-maatregel

Op 13 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere straatroven en een verkrachting. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 29 november 2023. De verdachte, geboren in 2008 en gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda, kreeg te maken met drie parketnummers: 02-019962-23, 02-099955-23 en 02-337648-21. De tenlastelegging omvatte onder andere een verkrachting op 15 december 2021 en twee straatroven op respectievelijk 26 juli 2022 en 11 april 2023, waarbij in totaal vier slachtoffers betrokken waren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de straatroven, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De rol van de verdachte werd als significant beschouwd, en de rechtbank achtte het medeplegen van de straatroven wettig en overtuigend bewezen. Echter, in de zaak van de verkrachting kon de rechtbank onvoldoende bewijs vinden om tot een veroordeling te komen, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken.

De officier van justitie had een PIJ-maatregel geëist, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De rechtbank volgde dit advies en legde de PIJ-maatregel op, met de overweging dat de verdachte een gedragsstoornis vertoonde en dat behandeling noodzakelijk was. De rechtbank benadrukte dat de verdachte in minder dan een jaar tijd meerdere ernstige feiten had gepleegd, wat leidde tot een aanzienlijke impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-019962-23 / 02-099955-23 (ttz gev) en 02-337648-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[minderjarige]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda
raadsvrouw mr. L.C.W. Wingens, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting van 29 november 2023 zijn de zaken onder de parketnummers 02-019962-23 en 02-099955-23 overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gevoegd.
De zaak met het parketnummer 02-337648-21 is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-337648-21:
op 15 december 2021 [slachtoffer 1] heeft verkracht.
02-019962-23:
op 26 juli 2022 samen met anderen een straatroof heeft gepleegd, waarbij van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met (bedreiging met) geweld een portemonnee, airpods en twee petten zijn afgenomen.
02-099955-23:
Feit 1: op 11 april 2023 samen met anderen een straatroof heeft gepleegd, waarbij van [slachtoffer 4] met (bedreiging met) geweld airpods, een telefoon en een pet zijn afgenomen.
Feit 2: op 11 april 2023 samen met anderen een straatroof heeft gepleegd, waarbij van [slachtoffer 5] met (bedreiging met) geweld een tas (met inhoud), een studentenpas en een pet zijn afgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-337648-21:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en heeft meerdere keren een verklaring afgelegd waarbij verschillend door haar is verklaard. Dit maakt echter niet dat haar verhaal volledig terzijde moet worden geschoven. Over het anaal binnendringen, heeft zij immers wel telkens hetzelfde verklaard.
De bewijsmiddelen moeten in samenhang worden gezien. De aangifte van [slachtoffer 1] vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Uit het rapport van het NFI blijkt dat buiten de anus 2 oppervlakkige letsels zijn aangetroffen en dat dit vers letsel is. Deze bevinding is iets waarschijnlijker als er wel penetratie is geweest van de penis in de anus dan dat er geen sprake is geweest van penetratie. Ook verklaren verdachte en het slachtoffer allebei dat [slachtoffer 1] is flauwgevallen. Dit kan verklaard worden door de vele pijn die [slachtoffer 1] zegt te hebben gevoeld na de anale penetratie. Ook wijst de officier van justitie op de verklaring van de tante van [slachtoffer 1] over het gedrag van [slachtoffer 1] toen zij die dag thuiskwam. De officier van justitie vindt het ook opmerkelijk dat verdachte na het incident op google een zoekopdracht heeft gegeven gericht op DNA en seks, terwijl er in zijn ogen niks gebeurd is. De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
02-019962-23:
De officier van justitie stelt dat ook dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Er is aangifte gedaan. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij bij de beroving aanwezig was en dat hij een pet heeft afgepakt en een slachtoffer geduwd heeft. Door de slachtoffers wordt verdachte aangewezen als de leider: hij liep voorop en heeft gezegd dat ze mee moesten komen. Er is sprake van meerdere verdachten. De rol van verdachte bij de straatroof is zodanig geweest dat van medeplegen moet worden gesproken.
02-099955-23:
De officier acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangiftes door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , de camerabeelden en de deels bekennende verklaring van verdachte. Verdachte wist wat er ging gebeuren en is meegegaan en erbij gebleven. Niet alle handelingen zijn door verdachte verricht, maar hij had wel een wezenlijke bijdrage waardoor sprake is van medeplegen van beide feiten. De feiten vonden plaats op dezelfde plek, de verdachte en medeverdachten waren één groep en verdachte is niet weggegaan. De officier van justitie ziet de beroving van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] als één handeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-337648-21:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en stelt dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] een cruciale rol speelt. [slachtoffer 1] heeft op meerdere punten en op meerdere momenten tegenstrijdig verklaard. [slachtoffer 1] heeft haar tante en de politie verteld dat ze uit het niets is verkracht. Zij heeft lange tijd niet willen toegeven dat het initiatief voor het afspreken van haar uitging en zij heeft ingestemd met knuffelen en zoenen. Mogelijk vond [slachtoffer 1] verdachte leuk en was ze zeer teleurgesteld dat verdachte na de afspraak direct aangaf dat hij verder geen interesse had. Het scenario dat [slachtoffer 1] verdachte leuk vond en zich afgewezen voelde is goed voorstelbaar.
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde 13 jaar oud en had vrijwel geen ervaring met meisjes op seksueel gebied. De kans dat hij per ongeluk met zijn penis in de anus van [slachtoffer 1] is gegleden zonder daar zelf iets van te voelen lijkt de verdediging uitgesloten. Verdachte is stellig in zijn ontkenning bij de politie en zijn twijfel na lang en kritisch doorvragen door de politie mag absoluut niet als een bekennende verklaring worden gezien. Hooguit heeft hij geprobeerd mee te denken hoe de twee versies enigszins kunnen stroken met elkaar. Het klopt dat verdachte die nacht op Google heeft gezocht op DNA en seks, maar dat komt omdat in gesprekken en berichten met vrienden werd verteld dat [slachtoffer 1] naar het ziekenhuis was voor onderzoek en dat zij aangaf verkracht te zijn. Er werd door zijn vrienden over DNA gesproken. Verdachte had geen idee wat dat inhield en heeft dit daarom opgezocht op Google. Dit geeft niet aan dat hij daadwerkelijk seks met aangeefster heeft gehad. Voorts voert de verdediging aan dat op basis van het rapport van het NFI niet met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat de buiten de anus vastgestelde oppervlakkige kras- of scheurverwondingen zijn ontstaan door penetratie van een penis.
Nu er sprake is van een op meerdere punten aantoonbaar onjuiste verklaring van [slachtoffer 1] , de verklaring van de tante van de aangeefster op essentiële punten gebaseerd is op die onjuiste verklaring van aangeefster, uit het onderzoek naar de GSM van verdachte niets naar voren komt waaruit blijkt dat hij het feit heeft begaan en het NFI-rapport weinig zegt, is de verdediging van mening dat tot een vrijspraak van dit feit moet worden gekomen. Er kan niet overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
02-019962-23:
Door de verdediging wordt aangevoerd dat de rol van verdachte van voldoende gewicht is om te komen tot medeplegen van de straatroof. Verdachte bekent dat hij een pet heeft gepakt en dat hij heeft geduwd. Verdere betrokkenheid wordt door verdachte ontkend. Hij ontkent dus ook geslagen te hebben. Pas in zijn aanvullende verklaring zegt [slachtoffer 2] dat hij in het gezicht is geslagen, terwijl hij hier in zijn aangifte niks over heeft gezegd. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] een platte hand in zijn gezicht kreeg. [getuige] verklaart wel over een duw, maar niets over de klap. De verdediging is van mening dat op het punt van het al dan niet slaan in het gezicht twijfels bestaan en verzoekt verdachte het voordeel van de twijfel te geven en hem vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
02-099955-23:
De verdediging voert aan dat verdachte direct bij de politie over zijn rol heeft verklaard. Door een van de mededaders werd gezegd dat ze die boys zouden gaan racen. Verdachte is erbij gebleven, maar heeft niets afgepakt en geen geweld gebruikt. Uit het dossier blijkt dat verdachte bij [slachtoffer 4] stond en geen verdere rol heeft gehad in de beroving van [slachtoffer 5] . Verdachte heeft er met name bijgestaan en [slachtoffer 4] vastgepakt bij zijn jas. Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte zelf kan worden gesproken van medeplegen. De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. Hoewel de handelingen van verdachte enkel zien op [slachtoffer 4] , refereert de verdediging zich ook ten aanzien van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-337648-21:
Op 18 december 2021 heeft [naam 1] , de tante van [slachtoffer 1] , aangifte gedaan van verkrachting van [slachtoffer 1] door verdachte op 15 december 2021. Er zijn door [slachtoffer 1] meerdere verklaringen afgelegd waarin zij aangeeft op 15 december 2021 te zijn verkracht door verdachte. Door verdachte wordt ontkent dat hij [slachtoffer 1] heeft verkracht.
Deze zaak betreft een zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Veelal staat de verklaring van de aangeefster, die zegt dat de verdachte het feit heeft begaan, tegenover die van de verdachte, die zegt dat hij het niet heeft gedaan. Directe getuigen van de gebeurtenissen zijn er doorgaans niet. Het is de rechter verboden tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus voldoende steunbewijs nodig. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot zedenzaken kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Indien dit steunbewijs er is, moet worden beoordeeld of het geheel van het bewijsmateriaal de rechtbank ervan overtuigt dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte en [slachtoffer 1] elkaar op 15 december 2021 hebben ontmoet. [slachtoffer 1] en verdachte hebben ieder een ander verhaal van wat er die middag is gebeurd. De rechtbank stelt, net als de raadsvrouw, vast dat [slachtoffer 1] wisselende verklaringen heeft afgelegd over hetgeen die dag heeft plaatsgevonden. Of er sprake is geweest van binnendringen van de anus door de penis van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. De verklaringen van [slachtoffer 1] op dat punt en de ontkenning van verdachte staan op dat punt lijnrecht tegenover elkaar. Het valt niet uit te sluiten dat wat [slachtoffer 1] daarover heeft verklaard, geheel of gedeeltelijk juist is. De ontkennende verklaring van verdachte kan echter ook niet zonder meer als onvoldoende geloofwaardig ter zijde worden geschoven. De rechtbank kan in de andere bewijsmiddelen onvoldoende steun vinden voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij die middag anaal verkracht is door verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
02-019962-23:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op 26 juli 2022 het slachtoffer zijn geworden van een straatroof. Zij waren op die dag, samen met nog een vriend, op de kermis in Tilburg. Net toen zij het kermisterrein verlieten werden zij aangesproken door een groepje jongens. Deze groep jongens gaf aan dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en hun vriend mee moesten lopen. Zij zijn met de groep jongens meegelopen naar een steegje. Tijdens het lopen werd door één van de jongens al de pet van [slachtoffer 3] afgepakt. In het steegje aangekomen werd [slachtoffer 2] geduwd waardoor hij ten val kwam. [slachtoffer 2] werd door dezelfde persoon die hem had geduwd in zijn gezicht geslagen. Ook werden van [slachtoffer 2] zijn portemonnee en airpods afgenomen. Eerder was ook zijn pet al afgepakt. [slachtoffer 3] werd door één van de jongens met de vuist tegen zijn rechter slaap geslagen en kreeg vervolgens een trap tegen zijn linker wang.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Zij hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangesproken en gezegd dat zij mee moesten lopen. Vervolgens hebben zij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar een steegje geleid. Voorafgaand was al bij verdachte bekend dat zij naar dit steegje zouden gaan. Daar aangekomen heeft verdachte [slachtoffer 2] geduwd en geslagen en ook goederen afgenomen. De medeverdachten zijn hierbij de hele tijd aanwezig geweest en hebben zelf ook handelingen uitgevoerd die tegen [slachtoffer 3] waren gericht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof waarbij zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] met (bedreiging met) geweld zijn beroofd van goederen.
Door de verdediging is nog verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het gedachtestreepje: - voornoemde [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens). Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het (mede)plegen ten aanzien van deze handeling niet kan worden aangenomen. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben verklaard dat [slachtoffer 2] in zijn gezicht is geslagen. Dat [slachtoffer 2] hierover in zijn aangifte niets heeft gezegd, maar pas tijdens zijn aanvullende verklaring, doet hier niets aan af. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook voor alle handelingen wettig en overtuigend bewezen.
02-099955-23 (feiten 1 en 2):
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 11 april 2023 slachtoffer zijn geworden van een straatroof. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] waren met nog een vriend op het parkeerdek van de AaBe Fabriek te Tilburg. Zij werden aangesproken door een groep jongens waarna eerst van [slachtoffer 5] zijn pet werd weggenomen. Vervolgens werd de tas van [slachtoffer 5] vastgepakt, hem een noodhamer getoond en gezegd dat als hij zijn tas niet zou afgeven hij met de hamer geslagen zou worden. [slachtoffer 5] heeft zijn tas toen afgegeven. Ook zijn twee jongens op [slachtoffer 4] afgelopen en hebben hem zijn airpods en telefoon afgenomen. Door één van de jongens werd gezegd:”Laat je kankergezicht zien" en vervolgens werd de telefoon van [slachtoffer 4] voor zijn gezicht gehouden om de telefoon te ontgrendelen. Ook is op dezelfde manier, door de telefoon van [slachtoffer 4] voor zijn gezicht te houden, zijn ING-app geopend. Tijdens deze handelingen is [slachtoffer 4] ook met platte hand tegen zijn gezicht geslagen. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 4] zijn telefoon teruggekregen en werd zijn pet afgepakt. [slachtoffer 4] werd ook nog door verdachte vastgepakt bij zijn jas en hem werd door verdachte gezegd dat hij zijn jas uit moest doen.
Medeplegen
Zoals hiervoor inzake 02-019962-23 al is overwogen dient voor een bewezenverklaring van medeplegen vast te komen staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Toen verdachte samen met medeverdachten aan kwam lopen bij de AaBe Fabriek werd door een medeverdachte gezegd dat ze die boys zouden gaan racen. Verdachte wist wat dit betekende en is desondanks meegegaan en heeft met de medeverdachten welbewust de confrontatie gezocht met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 1 en 2 gezien moeten worden als één handeling, namelijk één straatroof met twee slachtoffers. De straatroof is op dezelfde plek en door dezelfde personen gepleegd. Hoewel verdachte alleen bij [slachtoffer 4] stond, maakte hij deel uit van de groep die zowel [slachtoffer 4] als [slachtoffer 5] op dezelfde plek op hetzelfde moment hebben beroofd van goederen, zoals men ook van plan was blijkens de hiervoor genoemde uitspraak.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de zowel als onder feit 1 ( [slachtoffer 4] ) als feit 2 ( [slachtoffer 5] ) ten laste gelegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-019962-23:
hij op 26 juli 2022 te Tilburg, aan de openbare weg, te weten de Kapelhof,
tezamen en in vereniging met anderen,
- een portemonnee, inhoudende een bankpas en een rijbewijs en een OV-Kaart en een geldbedrag,
- een sleutelbos en
- airpods en
- twee petten
die geheel aan [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- aan voornoemde [slachtoffer 3] mede te delen dat hij niet te veel moest praten en gewoon mee moest lopen en dat er niets zou gebeuren als hij zijn mond zou houden en
- een pet van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 3] te pakken en
- voornoemde [slachtoffer 2] met kracht te duwen enten val te brengen en
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen het gezicht te slaan
- een pet van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te pakken en
- aan voornoemde [slachtoffer 2] te vragen wat hij allemaal bij zich had en
- met een hangslot te zwaaien in de nabijheid van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en hen (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Wie wilt er een ram tegen zijn gezicht aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en
strekking en
- voornoemde [slachtoffer 3] tegen het gezicht te slaan en tegen het lichaam, te schoppen en
- in de jas- en broekzakken van voornoemde [slachtoffer 2] te voelen en een portemonnee en airpods en sleutels uit deze zakken te pakken;
02-099955-23:
1
hij op 11 april 2023 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, Airpods en een telefoon en een pet, die geheel aan [slachtoffer 4] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [slachtoffer 4]
zijngaan staan en
- aan die [slachtoffer 4] heeft gevraagd of hij spullen bij zich had en
- de telefoon van die [slachtoffer 4] voor zijn gezicht heeft gehouden ter ontgrendeling en daarbij tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd "laat je kankergezicht zien" en
- die [slachtoffer 4] meermalen tegen zijn gezicht heeft geslagen en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd " Als jullie naar de politie gaan dan gaan wij het anders met jullie oplossen";
2
hij op 11 april 2023 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, een tas (met inhoud) en een studentenpas en een pet, die geheel aan [slachtoffer 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn
mededaders
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [slachtoffer 5] is gaan staan en
- een (raam/nood)hamer aan die [slachtoffer 5] heeft getoond en daarbij tegen die [slachtoffer 5]
- zakelijk weergegeven - heeft gezegd dat als hij, [slachtoffer 5] , zijn tas niet af zou geven er met de hamer geslagen zou worden en
- tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd " Als jullie naar de politie gaan dan gaan wij het anders met jullie oplossen";
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij haar strafeis uit van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Zij heeft bij haar eis enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten en de traumatische ervaringen voor de slachtoffers en anderzijds heeft zij rekening gehouden met de persoon van verdachte, de inhoud van de rapportages van de deskundigen, het recidivegevaar en het feit dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). De deskundigen hebben in hun rapportages over verdachte een zorgvuldige afweging gemaakt en komen tot de conclusie dat een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm of een behandeling in een ander kader niet toereikend is. Verdachte heeft zich al eerder aan voorwaarden onttrokken en een ambulant kader volstaat niet. De officier van justitie wil voorkomen dat er nieuwe slachtoffers vallen. Er zijn weinig beschermende factoren die het recidiverisico kunnen temperen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is niet mogelijk gelet op het gebrek aan motivatie bij verdachte. Dat verdachte aangeeft nu wel gemotiveerd te zijn voor behandeling, wordt vooral ingegeven doordat hij geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wil.
Nu de zaken 02-019962-23 en 02-099955-23 zijn gevoegd en de zaak 02-337648-21 niet is gevoegd, vordert de officier van justitie in beide zaken de PIJ-maatregel op te leggen en daarbij een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de PIJ-maatregel de zwaarste maatregel is die het jeugdstrafrecht kent en dient te worden aangemerkt als ultimum remedium. De verdediging stelt zich op het standpunt dat, hoewel er al verschillende soorten hulpverlening zijn ingezet, er nog wel andere mogelijkheden zijn dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij met name gedacht kan worden aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Indien de rechtbank komt tot vrijspraak van de aan verdachte ten laste gelegde verkrachting, komt de zwaarste verdenking te vervallen. Het opleggen van de PIJ-maatregel bij bewezenverklaring van twee straatroven is een te zware sanctie, ondanks het verloop van de meerdere schorsingstoezichten en van de eerder ingezette hulpverlening. Verzocht wordt om verdachte een laatste kans te geven door hem een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met een aantal voorwaarden, waarbij de PIJ-maatregel dan dient als stok achter de deur. Verdachte heeft zich op meerdere momenten bereid verklaard om zich aan voorwaarden te houden. Een periode van twee jaar dient ruim voldoende te zijn om daadwerkelijk tot gedragsverandering te komen. De periode is ook dermate lang dat verdachte niet enkel de schijn kan ophouden dat hij wenst te veranderen. Verdachte wil het liefste terug naar huis gaan, maar is bereid zich zonder behandeling te laten stellen bij [kliniek] . Het verblijf bij [kliniek] of een soortgelijke instelling kan als voorwaarde bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgenomen. Primair verzoekt de verdediging verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen. Subsidiair wordt verzocht om een korte aanvullende straf op te leggen, zodat de voorwaarden voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel nader kunnen worden uitgewerkt en verdachte direct zou kunnen doorstromen naar bijvoorbeeld [kliniek] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in minder dan één jaar tijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van straatroven op twee momenten met in totaal vier slachtoffers.
Samen met meerdere medeverdachten heeft verdachte op 26 juli 2022 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangesproken en gezegd dat zij mee moesten lopen. Verdachte en de medeverdachten hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] meegenomen naar een steegje en met geweld en bedreiging met geweld een portemonnee met inhoud, een sleutelbos, airpods en twee petten afgenomen.
Op 11 april 2023 heeft verdachte samen met medeverdachten de confrontatie gezocht met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Verdachte en de medeverdachten hebben [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] bedreigd, geweld toegepast op [slachtoffer 4] en deze slachtoffers bestolen van meerdere goederen.
Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] komt naar voren dat het incident een traumatische ervaring voor hem is geweest die een grote invloed heeft en heeft gehad op zijn leven. [slachtoffer 3] is gediagnosticeerd met PTSS en krijgt EMDR-therapie.
Ook is namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] een toelichting gegeven op de vordering benadeelde partij. Hieruit blijkt dat ook hij nog veel last ervaart van de straatroof. [slachtoffer 4] heeft een aandoening in het autismespectrum en de straatroof is heel ingrijpend voor hem geweest. Verdachte durft niet meer zomaar de straat op en is erop bedacht verdachte en medeverdachten tegen te komen, aangezien zij in de directe omgeving van [slachtoffer 4] wonen.
Verdachte heeft door voormelde feiten de slachtoffers angst aangejaagd en heeft zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gehandeld.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat strafbare feiten zoals deze zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer nu de beide feiten zijn gepleegd op de openbare weg. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel was bij beide feiten sprake van een schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en had hij ten tijde van het feit in 2022 zelfs zijn enkelband doorgeknipt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- de geïntegreerde pro Justitia rapportage van drs. [psycholoog 1] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog en drs. [psychiater 1] , kinder- en jeugdpsychiater van 24 april 2023;
- het klinisch multidisciplinair pro Justitia rapport van Forensisch Centrum [locatie] van 14 augustus 2023, opgesteld door drs. [psycholoog 2] , GZ-psycholoog, en drs. [psychiater 2] , kinder- en jeugd psychiater;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 27 oktober 2023, betreffende aanvullende informatie en strafadvies.
In het pro Justitia rapport dat over verdachte is opgesteld in het kader van de klinische observatieplaatsing op de ForCa in [locatie] komen de deskundigen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een ander gespecificeerde aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en ouder-kind relatieproblemen. De sociaal-emotionele ontwikkelingsgang van verdachte laat over de afgelopen jaren een scheefgroei zien in zijn persoonlijkheidsontwikkeling, in antisociale zin. Het gedrag van verdachte wordt gekenmerkt door roekeloos, bravoure- en onverantwoord gedrag, agressieve uitingen, zowel verbaal als fysiek, ontbreken van schuldgevoel en tekortschietende empathische vermogens. Genoemde kenmerken wijzen, aldus de deskundigen op een ontwikkeling in de richting van antisociale persoonlijkheidsproblematiek.
Vanuit de gediagnosticeerde stoornissen adviseren de deskundigen de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive van verschillende gewelddadige feiten wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. Er is maar zeer beperkt sprake van beschermende factoren die het recidive risico kunnen temperen.
Behandeling van de gedragsproblematiek is noodzakelijk om de antisociale ontwikkelingsgang te kunnen keren en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te stimuleren. Ook is behandeling noodzakelijk om het risico op toekomstig gewelddadig dan wel ander antisociaal gedrag te verkleinen. Een behandeling met een gedragsmatige cognitieve benadering is nodig om verdachte te leren pro-sociale keuzes te maken en hem duidelijke consequenties te laten ondervinden van negatief gedrag. Als het gedrag van verdachte verbetert en de vluchtigheid in zijn doen en laten afneemt, kan onderzocht worden of er mogelijk ruimte komt voor een meer psychotherapeutische benadering gericht op het beter in contact komen met eigen gevoelens. Dan kan verder onderzocht worden of sprake is van een traumagerelateerde stoornis. De posttraumatische stressstoornis die door de deskundigen [psycholoog 1] en [psychiater 1] werd vastgesteld, werd tijdens de observatie binnen [locatie] niet bevestigd. Deze kan echter ook niet worden uitgesloten, zo werd door de deskundigen ter zitting toegelicht. Gezien zijn leeftijd en gerichtheid op het ouderlijk gezin dienen de ouders van verdachte betrokken te worden bij de behandeling. Er is sprake van een affectieve band met de ouders en vanwege de zorgen over hun gebrekkige gezagspositie en hun bagatelliserende en externaliserende houding dient behandeling zich ook hierop te richten. Verdachte heeft eerder niet voldoende meegewerkt aan interventies, behalve aan de behandeling in de gesloten jeugdzorg. Ook nu laat verdachte geen zelfinzicht en daadwerkelijke motivatie zien om te komen tot gedragsverandering. Het voorgaande in combinatie met een hoog recidiverisico maken dat een ambulant behandeltraject niet haalbaar is en als risicovol wordt gezien. De deskundigen adviseren daarom de behandeling van verdachte vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ter terechtzitting hebben drs. [psychiater 2] en drs. [psycholoog 2] verklaard dat uit de observaties bij [locatie] naar voren is gekomen dat verdachte geen probleeminzicht heeft en daardoor weinig motivatie voor behandeling. Verdachte ziet wel wat goed en fout is, maar hij is impulsief en leert niet van eerdere misstappen. Bij verdachte is sprake van een gedragsstoornis en behandeling bij [kliniek] , een kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie, is hier niet op gericht. De behandeling van verdachte dient een gedragsmatige insteek te hebben, zodat verdachte kan leren wat de consequenties zijn van delictgedrag. Verdachte zal heropgevoed moeten worden. De behandeling binnen de gesloten jeugdzorg was hier ook op gericht. Verdachte heeft zes maanden binnen de gesloten jeugdzorg verbleven en gebleken is dat dit te kort was om tot een daadwerkelijke gedragsverandering te komen. Hij is immers aan het eind van die behandeling wederom gerecidiveerd. De deskundigen verwachten dat de behandeling van verdachte langer zal duren dan de maximale duur van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Ook wanneer de verdenking van verkrachting er niet was geweest en er alleen sprake zou zijn van een verdenking van de twee straatroven, zou het advies hetzelfde zijn. Binnen de ForCa is gekeken naar wat in het belang van verdachte noodzakelijk is. De bij verdachte bestaande gedragsstoornis in combinatie met het hoge recidiverisico en de verwachting dat de behandeling de duur van twee jaar zal overstijgen, maakt volgens de deskundigen dat alleen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende toereikend en helpend zal zijn.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van de Raad over verdachte van 27 oktober 2023. Ook de Raad stelt dat behandeling van verdachte nodig is om de ernstige bedreigde ontwikkeling van verdachte weg te nemen. Daar waar de Raad in 2022 de insteek had om de focus te leggen op onderliggende factoren, concludeert de Raad dat dit inmiddels een gepasseerd station is. De gedragsproblemen van verdachte staan dusdanig op de voorgrond dat inmiddels niet meer vastgesteld of uitgesloten kan worden of er onderliggende factoren zijn. In het pro Justitia rapport dat is opgesteld binnen [locatie] wordt vastgesteld dat de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte door de jaren heen scheefgroeit richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De Raad ziet daarom de noodzaak om fors in te zetten om verdachte te helpen hem de behandeling te bieden die hij nodig heeft om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. De Raad voorziet dat de behandeling van verdachte een langdurig traject wordt: aanvankelijk de insteek op gedragsverandering, vervolgens focus op eventuele onderliggende factoren die mogelijk aan de oppervlakte komen wanneer het gedrag van verdachte minder op de voorgrond staat. In het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan een behandeling slechts voor beperkte duur worden opgelegd. De Raad heeft zorgen dat verdachte onvoldoende intrinsiek is gemotiveerd voor behandeling om erop te kunnen vertrouwen dat een behandeling gedurende een proeftijd de zorgen over zijn ontwikkeling en het recidiverisico voldoende weg zal nemen. De Raad ziet, net als de deskundigen van [locatie] , geen andere mogelijkheid dan het adviseren van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voor verdachte. Binnen het gesloten kader van een PIJ-maatregel krijgt verdachte de structuur en de sturing die hij nodig heeft om ander gedrag aan te leren. Door de gedragsmatige aanpak en behandeling binnen een PIJ-maatregel kan verdachte groeien in zijn vaardigheid om in oorzaak-gevolg te denken en te handelen en zijn impulsen te leren beheersen.
Ter terechtzitting heeft de Raad het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gehandhaafd. De Raad ziet dat verdachte gemotiveerd is om alles te zeggen en te doen om tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel te komen, maar ziet niet dat verdachte het daadwerkelijk nodig vindt om behandeld te worden en zijn gedrag te veranderen. Gelet op de gebrekkige impulscontrole van verdachte verwacht de Raad niet dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel met voorwaarden voldoende kader geeft om erop te kunnen vertrouwen dat verdachte andere keuzes zal gaan maken. Het opstellen van voldoende strakke voorwaarden waardoor het recidiverisico wordt ingeperkt, is niet mogelijk. Verdachte vraagt om een 'gouden kans', maar heeft al veel kansen gehad. Ook die heeft hij niet gegrepen. De Raad kan daarom niet anders dan adviseren tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en jeugddetentie gelijk aan het voorarrest.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [reclasseringswerker] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Door de jeugdreclassering is ingezet op het met voorwaarden komen tot een gedragsverandering, helaas zonder het gewenste resultaat. Inmiddels zijn de mogelijkheden in het voorwaardelijke kader uitgeput. Verdachte geeft aan gemotiveerd te zijn voor behandeling en dat hij zich aan de voorwaarden zal houden, maar die beloftes heeft hij al eerder gedaan en toch is hij weer de fout ingegaan. De jeugdreclassering ondersteunt het advies van de deskundigen in het Pro Justitia rapport om tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te komen.
Mevrouw [naam 2] , jeugdzorgwerker in het civiele kader, heeft ter terechtzitting verklaard dat ook de mogelijkheden binnen het civiele kader zijn uitgeput. Verdachte heeft veel beloftes gedaan, maar deze niet waar kunnen maken. De jeugdzorgwerker ziet dat binnen het gezinssysteem van verdachte niet de juiste keuzes worden gemaakt. De jeugdzorgwerker ondersteunt eveneens het advies van de deskundigen om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Verminderde toerekenbaarheid
Uit de adviezen van de deskundigen is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank onderschrijft, op grond van hetgeen de deskundigen van [locatie] , de Raad, de jeugdreclassering en de jeugdbescherming in hun rapporten en ter zitting hebben aangegeven, de constatering dat bij verdachte sprake is van ernstige gedragsproblematiek. Daarnaast betreffen de bewezen verklaarde feiten ernstige delicten.
De rechtbank overweegt dat er bij verdachte al bijna twee jaar sprake is van schorsingstoezicht in het strafrechtelijk kader en ook al geruime tijd van een ondertoezichtstelling in het civiele kader. Binnen het schorsingstoezicht en de ondertoezichtstelling zijn verschillende hulpverleningstrajecten ingezet die niet hebben geleid tot stabilisering van de situatie van verdachte. Het ontbreken van probleeminzicht en het gebrek aan motivatie voor behandeling hebben er in de afgelopen twee jaar toe geleid dat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden meerdere keren heeft overtreden en behandeling van verdachte niet dan wel onvoldoende van de grond is gekomen. Hoewel verdachte momenteel aangeeft open te staan voor behandeling, lijkt deze motivatie ingegeven om het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te voorkomen.
Alle hiervoor genoemde deskundigen verwachten dat een behandeling van aanzienlijke duur nodig is om te komen tot daadwerkelijke gedragsverandering bij verdachte. Dit maakt dat het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ontoereikend is. Het risico dat verdachte weer zal vervallen in zijn problematisch gedragspatroon en recidiveert wordt met het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel groot geacht. Daar komt bij dat de behandeling van verdachte in eerste instantie een gedragsmatige cognitieve insteek dient te hebben, die hem kan worden geboden binnen een justitiële jeugdinrichting. De door verdachte gewenste (klinische) behandeling bij [kliniek] is hier niet op gericht. Ook een behandeling in een ambulant kader zal, gezien de problematiek van verdachte, niet volstaan.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er in het geval van verdachte geen alternatief is om de benodigde behandeling kans van slag te geven anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt de continuïteit van de voor verdachte dringend noodzakelijke behandeling gewaarborgd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel. Ook is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en zal hiertoe overgaan. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en tot een positieve gedragsverandering te komen.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is daardoor vatbaar voor verlenging als bedoeld in artikel 6:6:31 Wetboek van Strafvordering
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest.

7.De benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 3] (02-019962-23)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.608,06 ingediend, bestaande uit de volgende kostenposten:
  • Reiskosten € 165,30
  • Pet € 31,50
  • Verlies verdienvermogen € 538,26
  • Studievertraging € 15.375,00
Totaal materiële schade € 16.110,06
Immateriële schade € 7.500,00
TOTAAL € 23.608,06
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vraagt de vordering ten aanzien van de reiskosten, pet en verlies verdienmogelijkheden toe te wijzen. De gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de studievertraging vindt de officier van justitie lastig en zij refereert zich ten aanzien van dit deel van de vordering aan het oordeel van de rechtbank. De immateriële schadevergoeding vraagt de officier van justitie toe te wijzen. Tevens vraagt de officier van justitie de schademaatregel op te leggen en de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de vordering van [slachtoffer 3] omvangrijk en complex is. Verzocht wordt de schade in deze zaak toe te spitsen op diegene die het geweld heeft gebruikt richting [slachtoffer 3] en de schade heeft veroorzaakt. Het dossier maakt duidelijk dat verdachte zich uitsluitend met [slachtoffer 2] heeft bemoeid. Primair verzoekt de verdediging de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair neemt de verdediging het standpunt in dat de behandeling van de vordering een te zware belasting voor het strafgeding oplevert en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Het causaal verband tussen het incident en de studievertraging van het slachtoffer en het verlies van verdienvermogen is onvoldoende duidelijk. Ten aanzien van de kosten van de pet en de reiskosten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging merkt op dat er een fors bedrag is gevorderd ten aanzien van immateriële schade. De klachten naar aanleiding van het incident en de klachten anderszins kunnen bij het slachtoffer door elkaar lopen. Uit de stukken maakt de verdediging op dat [slachtoffer 3] al langere tijd onder behandeling was. Het is moeilijk vast te stellen welke van zijn psychische klachten verband houden met het voorval op de kermis. Gelet hierop kan volgens de verdediging geen immateriële schade in de strafzaak worden toegewezen, omdat nader onderzoek daarnaar nodig is en duidelijkheid hierover zal moeten bieden. Die ruimte biedt een strafzaak niet. Tevens merkt de verdediging op dat de aangehaalde voorbeelden niet vergelijkbaar zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 3] en dat hij verplicht is de schade van het slachtoffer te vergoeden.
Vast staat dat het slachtoffer door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De reiskosten en de gevorderde schade ten aanzien van de pet zal worden toegewezen zoals gevorderd, namelijk voor een bedrag van € 165,30 en € 31,50 (totaal € 196,80). Ten aanzien van de het gedeelte van de vordering dat ziet op verlies aan verdienvermogen en opgelopen studievertraging, is de rechtbank van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het verder uitzoeken ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 26 juli 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (02-099955-23, feit 1):
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 303,09 ingediend, bestaande uit de volgende kostenposten:
  • Pet € 15,00
  • Airpods € 138,09
Totaal materiële schade € 153,09
Immateriële schade € 150,00
TOTAAL € 303,09
Tevens vordert de benadeelde partij de proceskosten ter hoogte van € 160,00 te vergoeden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de gehele vordering toe te wijzen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van zowel de gevorderde materiële schade als immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank. Dit geldt ook ten aanzien van de gevorderde proceskosten van € 160,00.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 4] en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Vast staat dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schade ten aanzien van de pet en de airpods zal worden toegewezen zoals gevorderd, namelijk voor een bedrag van € 15,00 en € 138,09 (totaal € 153,09).
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade van € 150,00 acht de rechtbank eveneens toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 11 april 2023.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Proceskosten
De rechtbank acht eveneens de gevorderde vergoeding van de proceskosten van € 160,00 toewijsbaar.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in de zaak 02-337648-21 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-019962-23:
Diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
02-099955-23:
feit 1:Diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:Diefstal, voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 244 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel);
Benadeelde partijen
[slachtoffer 3] (02-019962-23)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 2.196,80, waarvan € 196,80 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] , € 2.196,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 4] (02-099955-23, feit 1)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 303,09, waarvan 153,09 aan materiële schade en 150,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 4] (feit 1), € 303,09 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten € 160,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Van Triest en mr. Weerkamp, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2023.
Mr. van Triest is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.