6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in minder dan één jaar tijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van straatroven op twee momenten met in totaal vier slachtoffers.
Samen met meerdere medeverdachten heeft verdachte op 26 juli 2022 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangesproken en gezegd dat zij mee moesten lopen. Verdachte en de medeverdachten hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] meegenomen naar een steegje en met geweld en bedreiging met geweld een portemonnee met inhoud, een sleutelbos, airpods en twee petten afgenomen.
Op 11 april 2023 heeft verdachte samen met medeverdachten de confrontatie gezocht met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Verdachte en de medeverdachten hebben [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] bedreigd, geweld toegepast op [slachtoffer 4] en deze slachtoffers bestolen van meerdere goederen.
Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] komt naar voren dat het incident een traumatische ervaring voor hem is geweest die een grote invloed heeft en heeft gehad op zijn leven. [slachtoffer 3] is gediagnosticeerd met PTSS en krijgt EMDR-therapie.
Ook is namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] een toelichting gegeven op de vordering benadeelde partij. Hieruit blijkt dat ook hij nog veel last ervaart van de straatroof. [slachtoffer 4] heeft een aandoening in het autismespectrum en de straatroof is heel ingrijpend voor hem geweest. Verdachte durft niet meer zomaar de straat op en is erop bedacht verdachte en medeverdachten tegen te komen, aangezien zij in de directe omgeving van [slachtoffer 4] wonen.
Verdachte heeft door voormelde feiten de slachtoffers angst aangejaagd en heeft zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gehandeld.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat strafbare feiten zoals deze zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer nu de beide feiten zijn gepleegd op de openbare weg. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel was bij beide feiten sprake van een schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en had hij ten tijde van het feit in 2022 zelfs zijn enkelband doorgeknipt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- de geïntegreerde pro Justitia rapportage van drs. [psycholoog 1] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog en drs. [psychiater 1] , kinder- en jeugdpsychiater van 24 april 2023;
- het klinisch multidisciplinair pro Justitia rapport van Forensisch Centrum [locatie] van 14 augustus 2023, opgesteld door drs. [psycholoog 2] , GZ-psycholoog, en drs. [psychiater 2] , kinder- en jeugd psychiater;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 27 oktober 2023, betreffende aanvullende informatie en strafadvies.
In het pro Justitia rapport dat over verdachte is opgesteld in het kader van de klinische observatieplaatsing op de ForCa in [locatie] komen de deskundigen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een ander gespecificeerde aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en ouder-kind relatieproblemen. De sociaal-emotionele ontwikkelingsgang van verdachte laat over de afgelopen jaren een scheefgroei zien in zijn persoonlijkheidsontwikkeling, in antisociale zin. Het gedrag van verdachte wordt gekenmerkt door roekeloos, bravoure- en onverantwoord gedrag, agressieve uitingen, zowel verbaal als fysiek, ontbreken van schuldgevoel en tekortschietende empathische vermogens. Genoemde kenmerken wijzen, aldus de deskundigen op een ontwikkeling in de richting van antisociale persoonlijkheidsproblematiek.
Vanuit de gediagnosticeerde stoornissen adviseren de deskundigen de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive van verschillende gewelddadige feiten wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. Er is maar zeer beperkt sprake van beschermende factoren die het recidive risico kunnen temperen.
Behandeling van de gedragsproblematiek is noodzakelijk om de antisociale ontwikkelingsgang te kunnen keren en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te stimuleren. Ook is behandeling noodzakelijk om het risico op toekomstig gewelddadig dan wel ander antisociaal gedrag te verkleinen. Een behandeling met een gedragsmatige cognitieve benadering is nodig om verdachte te leren pro-sociale keuzes te maken en hem duidelijke consequenties te laten ondervinden van negatief gedrag. Als het gedrag van verdachte verbetert en de vluchtigheid in zijn doen en laten afneemt, kan onderzocht worden of er mogelijk ruimte komt voor een meer psychotherapeutische benadering gericht op het beter in contact komen met eigen gevoelens. Dan kan verder onderzocht worden of sprake is van een traumagerelateerde stoornis. De posttraumatische stressstoornis die door de deskundigen [psycholoog 1] en [psychiater 1] werd vastgesteld, werd tijdens de observatie binnen [locatie] niet bevestigd. Deze kan echter ook niet worden uitgesloten, zo werd door de deskundigen ter zitting toegelicht. Gezien zijn leeftijd en gerichtheid op het ouderlijk gezin dienen de ouders van verdachte betrokken te worden bij de behandeling. Er is sprake van een affectieve band met de ouders en vanwege de zorgen over hun gebrekkige gezagspositie en hun bagatelliserende en externaliserende houding dient behandeling zich ook hierop te richten. Verdachte heeft eerder niet voldoende meegewerkt aan interventies, behalve aan de behandeling in de gesloten jeugdzorg. Ook nu laat verdachte geen zelfinzicht en daadwerkelijke motivatie zien om te komen tot gedragsverandering. Het voorgaande in combinatie met een hoog recidiverisico maken dat een ambulant behandeltraject niet haalbaar is en als risicovol wordt gezien. De deskundigen adviseren daarom de behandeling van verdachte vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ter terechtzitting hebben drs. [psychiater 2] en drs. [psycholoog 2] verklaard dat uit de observaties bij [locatie] naar voren is gekomen dat verdachte geen probleeminzicht heeft en daardoor weinig motivatie voor behandeling. Verdachte ziet wel wat goed en fout is, maar hij is impulsief en leert niet van eerdere misstappen. Bij verdachte is sprake van een gedragsstoornis en behandeling bij [kliniek] , een kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie, is hier niet op gericht. De behandeling van verdachte dient een gedragsmatige insteek te hebben, zodat verdachte kan leren wat de consequenties zijn van delictgedrag. Verdachte zal heropgevoed moeten worden. De behandeling binnen de gesloten jeugdzorg was hier ook op gericht. Verdachte heeft zes maanden binnen de gesloten jeugdzorg verbleven en gebleken is dat dit te kort was om tot een daadwerkelijke gedragsverandering te komen. Hij is immers aan het eind van die behandeling wederom gerecidiveerd. De deskundigen verwachten dat de behandeling van verdachte langer zal duren dan de maximale duur van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Ook wanneer de verdenking van verkrachting er niet was geweest en er alleen sprake zou zijn van een verdenking van de twee straatroven, zou het advies hetzelfde zijn. Binnen de ForCa is gekeken naar wat in het belang van verdachte noodzakelijk is. De bij verdachte bestaande gedragsstoornis in combinatie met het hoge recidiverisico en de verwachting dat de behandeling de duur van twee jaar zal overstijgen, maakt volgens de deskundigen dat alleen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende toereikend en helpend zal zijn.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van de Raad over verdachte van 27 oktober 2023. Ook de Raad stelt dat behandeling van verdachte nodig is om de ernstige bedreigde ontwikkeling van verdachte weg te nemen. Daar waar de Raad in 2022 de insteek had om de focus te leggen op onderliggende factoren, concludeert de Raad dat dit inmiddels een gepasseerd station is. De gedragsproblemen van verdachte staan dusdanig op de voorgrond dat inmiddels niet meer vastgesteld of uitgesloten kan worden of er onderliggende factoren zijn. In het pro Justitia rapport dat is opgesteld binnen [locatie] wordt vastgesteld dat de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte door de jaren heen scheefgroeit richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De Raad ziet daarom de noodzaak om fors in te zetten om verdachte te helpen hem de behandeling te bieden die hij nodig heeft om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. De Raad voorziet dat de behandeling van verdachte een langdurig traject wordt: aanvankelijk de insteek op gedragsverandering, vervolgens focus op eventuele onderliggende factoren die mogelijk aan de oppervlakte komen wanneer het gedrag van verdachte minder op de voorgrond staat. In het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan een behandeling slechts voor beperkte duur worden opgelegd. De Raad heeft zorgen dat verdachte onvoldoende intrinsiek is gemotiveerd voor behandeling om erop te kunnen vertrouwen dat een behandeling gedurende een proeftijd de zorgen over zijn ontwikkeling en het recidiverisico voldoende weg zal nemen. De Raad ziet, net als de deskundigen van [locatie] , geen andere mogelijkheid dan het adviseren van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voor verdachte. Binnen het gesloten kader van een PIJ-maatregel krijgt verdachte de structuur en de sturing die hij nodig heeft om ander gedrag aan te leren. Door de gedragsmatige aanpak en behandeling binnen een PIJ-maatregel kan verdachte groeien in zijn vaardigheid om in oorzaak-gevolg te denken en te handelen en zijn impulsen te leren beheersen.
Ter terechtzitting heeft de Raad het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gehandhaafd. De Raad ziet dat verdachte gemotiveerd is om alles te zeggen en te doen om tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel te komen, maar ziet niet dat verdachte het daadwerkelijk nodig vindt om behandeld te worden en zijn gedrag te veranderen. Gelet op de gebrekkige impulscontrole van verdachte verwacht de Raad niet dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel met voorwaarden voldoende kader geeft om erop te kunnen vertrouwen dat verdachte andere keuzes zal gaan maken. Het opstellen van voldoende strakke voorwaarden waardoor het recidiverisico wordt ingeperkt, is niet mogelijk. Verdachte vraagt om een 'gouden kans', maar heeft al veel kansen gehad. Ook die heeft hij niet gegrepen. De Raad kan daarom niet anders dan adviseren tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en jeugddetentie gelijk aan het voorarrest.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [reclasseringswerker] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Door de jeugdreclassering is ingezet op het met voorwaarden komen tot een gedragsverandering, helaas zonder het gewenste resultaat. Inmiddels zijn de mogelijkheden in het voorwaardelijke kader uitgeput. Verdachte geeft aan gemotiveerd te zijn voor behandeling en dat hij zich aan de voorwaarden zal houden, maar die beloftes heeft hij al eerder gedaan en toch is hij weer de fout ingegaan. De jeugdreclassering ondersteunt het advies van de deskundigen in het Pro Justitia rapport om tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te komen.
Mevrouw [naam 2] , jeugdzorgwerker in het civiele kader, heeft ter terechtzitting verklaard dat ook de mogelijkheden binnen het civiele kader zijn uitgeput. Verdachte heeft veel beloftes gedaan, maar deze niet waar kunnen maken. De jeugdzorgwerker ziet dat binnen het gezinssysteem van verdachte niet de juiste keuzes worden gemaakt. De jeugdzorgwerker ondersteunt eveneens het advies van de deskundigen om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Verminderde toerekenbaarheid
Uit de adviezen van de deskundigen is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank onderschrijft, op grond van hetgeen de deskundigen van [locatie] , de Raad, de jeugdreclassering en de jeugdbescherming in hun rapporten en ter zitting hebben aangegeven, de constatering dat bij verdachte sprake is van ernstige gedragsproblematiek. Daarnaast betreffen de bewezen verklaarde feiten ernstige delicten.
De rechtbank overweegt dat er bij verdachte al bijna twee jaar sprake is van schorsingstoezicht in het strafrechtelijk kader en ook al geruime tijd van een ondertoezichtstelling in het civiele kader. Binnen het schorsingstoezicht en de ondertoezichtstelling zijn verschillende hulpverleningstrajecten ingezet die niet hebben geleid tot stabilisering van de situatie van verdachte. Het ontbreken van probleeminzicht en het gebrek aan motivatie voor behandeling hebben er in de afgelopen twee jaar toe geleid dat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden meerdere keren heeft overtreden en behandeling van verdachte niet dan wel onvoldoende van de grond is gekomen. Hoewel verdachte momenteel aangeeft open te staan voor behandeling, lijkt deze motivatie ingegeven om het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te voorkomen.
Alle hiervoor genoemde deskundigen verwachten dat een behandeling van aanzienlijke duur nodig is om te komen tot daadwerkelijke gedragsverandering bij verdachte. Dit maakt dat het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ontoereikend is. Het risico dat verdachte weer zal vervallen in zijn problematisch gedragspatroon en recidiveert wordt met het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel groot geacht. Daar komt bij dat de behandeling van verdachte in eerste instantie een gedragsmatige cognitieve insteek dient te hebben, die hem kan worden geboden binnen een justitiële jeugdinrichting. De door verdachte gewenste (klinische) behandeling bij [kliniek] is hier niet op gericht. Ook een behandeling in een ambulant kader zal, gezien de problematiek van verdachte, niet volstaan.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er in het geval van verdachte geen alternatief is om de benodigde behandeling kans van slag te geven anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt de continuïteit van de voor verdachte dringend noodzakelijke behandeling gewaarborgd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel. Ook is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en zal hiertoe overgaan. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en tot een positieve gedragsverandering te komen.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is daardoor vatbaar voor verlenging als bedoeld in artikel 6:6:31 Wetboek van Strafvordering
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest.