In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 januari 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 658.000 per 1 januari 2020 en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd voor het jaar 2021. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 25 oktober 2023 was belanghebbende niet aanwezig, waardoor de rechtbank niet kon verifiëren of hij zijn beroep wilde intrekken, zoals hij in een eerdere e-mail had aangegeven. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen procesbelang is vastgesteld. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden, maar oordeelt dat de lange duur van de procedure niet heeft geleid tot spanning of frustratie die een schadevergoeding rechtvaardigt. De rechtbank besluit dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.