ECLI:NL:RBZWB:2023:8705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/02/404416 / FA RK 22-5673
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken tot afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding tussen een vrouw en een man. De partijen waren op huwelijkse voorwaarden gehuwd, waarbij onder andere een algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen was overeengekomen. De vrouw verzocht de man om een bedrag van € 45.000,= te betalen, terwijl de man verzocht om een bedrag van € 76.177,= van de vrouw te ontvangen, gebaseerd op de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek onvoldoende had onderbouwd en dat de man niet had aangetoond dat hij recht had op het door hem gevraagde bedrag. De rechtbank oordeelde dat beide partijen niet voldoende bewijs hadden geleverd over hun respectieve vermogens en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Daarom heeft de rechtbank alle verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/404416 / FA RK 22-5673 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking d.d. 12 december 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.S. Yap te Bergen op Zoom,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.A. Breewel-Witteveen te Bergen op Zoom.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van [datum 2] ;
- de brief van mr. Breewel-Witteveen van 18 september 2023 met bijlagen;
- het F-formulier van mr. Yap van 18 september 2023;
- de brief van mr. Yap van 30 oktober 2023 tevens houdende een wijziging van het verzoek met bijlagen;
- het F-formulier van mr. Breewel-Witteveen van 1 november 2023.

2.Nadere feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] op huwelijkse voorwaarden gehuwd. In de huwelijkse
voorwaarden is, voor zover in deze procedure van belang, het navolgende bepaald:
“(…)Algehele uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Vergoedingen
Artikel 3
1.
De echtgenoten zijn verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van het vermogen van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. (…)
Aansprakelijkheid voor schulden
Artikel 4
Met uitzondering van de in lid 2 bedoelde schulden, is de echtgenoot aansprakelijk voor de schulden in wiens persoon de desbetreffende schuld is ontstaan.
Overeenkomstig de thans geldende de wettelijke bepalingen zijn beide echtgenoten geheel aansprakelijk voor verbintenissen aangegaan ten behoeve van de gewone gang van huishouding.
(…)
Verrekening bij einde van het huwelijk door echtscheiding
Artikel 9
Voor het geval het huwelijk eindigt door echtscheiding of de echtgenoten overgaan tot scheiding van tafel en bed, komen partijen als volgt overeen:
De verschenen persoon sub a., hierna ook te noemen:de schuldenaar a., zal een bedrag uitkeren aan de verschenen persoon sub b., hierna ook te noemen:de schuldeiser sub b.. De hoogte van het bedrag zal worden vastgesteld op de wijze als hierna in lid 2 vermeld.
Het bedrag, dat zal worden uitgekeerd, is gelijk aan een percentage van het vermogen van de schuldenaar a. ten tijde van de echtscheiding of scheiding van tafel en bed, waarbij onder vermogen in dit artikel niet wordt begrepen:
(…)
Het percentage is afhankelijk van het aantal gehele jaren dat het huwelijk heeft geduurd en wordt door partijen als volgt vastgesteld:
(…)
2.
2. Indien het huwelijk vijf tot tien jaren heeft geduurd: twee vijf/tiende procent (2,5%);
3.
3. Indien het huwelijk toen tot vijftien jaren heeft geduurd: vijf procent (5%);
(…)
Bij de berekening van het totaal verschuldigde bedrag wordt met een gedeelte van een jaar geen rekening gehouden.
De echtgenoten komen nadrukkelijk overeen dat geen maximum aan het uit te keren bedrag zal worden gesteld.
Indien het vermogen van de schuldenaar a. negatief is, dient geen bedrag te worden uitgekeerd.
3.
De verschenen persoon sub b., hierna ook te noemen:de schuldenaar b., zal een bedrag uitkeren aan de verschenen persoon sub a., hierna ook te noemen:de schuldeiser sub a.. De hoogte van het bedrag zal worden vastgesteld op de wijze als hierna in lid 4 vermeld.
4.
Het bedrag, dat zal worden uitgekeerd, is gelijk aan een percentage van het vermogen van de schuldenaar a. ten tijde van de echtscheiding of scheiding van tafel en bed, waarbij onder vermogen in dit artikel niet wordt begrepen:
(…)
Het percentage is afhankelijk van het aantal gehele jaren dat het huwelijk heeft geduurd en wordt door partijen als volgt vastgesteld:
(…)
2.
2. Indien het huwelijk vijf tot tien jaren heeft geduurd: twee vijf/tiende procent (2,5%);
3.
3. Indien het huwelijk toen tot vijftien jaren heeft geduurd: vijf procent (5%);
(…)
Bij de berekening van het totaal verschuldigde bedrag wordt met een gedeelte van een jaar geen rekening gehouden.
De echtgenoten komen nadrukkelijk overeen dat geen maximum aan het uit te keren bedrag zal worden gesteld.
Indien het vermogen van de schuldenaar a. negatief is, dient geen bedrag te worden uitgekeerd.
(…)
5.
De door de verschenen personen op grond van dit artikel aan elkaar uit te keren bedragen mogen met elkaar worden verrekend.
(…)
Pensioenrechten
Artikel 10
1.
Bij de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed zullen de door de echtgenoten tijdens het huwelijk of tot de scheiding van tafel en bed opgebouwde pensionrechten op ouderdomspensioen worden verevend conform het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
(…)”.
2.2.
Bij tussenbeschikking van [datum 2] is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op [datum 3] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .

3.De verdere beoordeling

Indiening stukken;
3.1.
Bij tussenbeschikking van [datum 2] heeft de rechtbank vastgesteld dat zij op basis van de op dat moment overgelegde stukken niet in staat was om te beslissen op de door partijen over en weer ingediende verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de behandeling van die verzoeken aangehouden tot de familiekamerrol van 8 augustus 2023 en partijen verzocht om kenbaar te maken of alsnog in onderling overleg (gedeeltelijke) overeenstemming is bereikt. Indien geen overeenstemming is bereikt, heeft de rechtbank partijen verzocht de op dat moment nog ontbrekende stukken ter onderbouwing van hun verzoeken over te leggen, waarna partijen mogen reageren op de door de andere partijen overgelegde stukken en de zaak vervolgens schriftelijk zal worden afgedaan. Op verzoek van beide partijen is de zaak nadien aangehouden tot de familiekamerrol van 19 september 2023.
3.2.
Mr. Breewel-Witteveen heeft bij brief van 18 september 2023 kenbaar gemaakt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en stukken overgelegd ter onderbouwing van het door de man ingediende verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Mr. Yap heeft nagelaten uiterlijk op de familiekamerrol van 19 september 2023 stukken over te leggen ter onderbouwing van het verzoek van de vrouw tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en heeft bij F-formulier van 18 september 2023 om (nader) uitstel gevraagd. Mr. Breewel-Witteveen heeft per e-mailbericht van 18 september 2023 nadrukkelijk bezwaar gemaakt tegen het door mr. Yap gevraagde uitstel. De rechtbank heeft het door mr. Yap gevraagde uitstel niet toegestaan en mr. Yap vervolgens in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de brief met bijlagen van mr. Breewel-Witteveen van 18 september 2023. Mr. Yap heeft hieraan gehoor gegeven bij brief van 30 oktober 2023, maar heeft daarbij alsnog nadere stukken in het geding gebracht. Mr. Breewel-Witteveen heeft bij F-formulier van
1 november 2023 expliciet bezwaar gemaakt tegen de door mr. Yap ingediende producties. De rechtbank overweegt dat zij mr. Yap niet in de heeft gelegenheid gesteld die stukken alsnog in het geding te brengen, zodat de door hem bij brief van 30 oktober 2023 overgelegde stukken in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten en geen deel uitmaken van de processtukken.
Wijziging verzoek;
3.3.
Bij brief van mr. Yap van 30 oktober 2023 heeft de vrouw haar verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gewijzigd. De man heeft zich bij F-formulier van mr. Breewel-Witteveen van 1 november 2023 op het standpunt gesteld dat dit wijzigingsverzoek te laat is, gezien de stand van zaken in de procedure.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bij brief van mr. Yap van 30 oktober 2023 heeft gewijzigd. Uit artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven de verzoeker bevoegd is zijn verzoek te verminderen, te vermeerderen of te veranderen. In geval sprake is van vermeerdering of verandering is artikel 130 Rv van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 130 Rv kan de rechter de vermeerdering dan wel verandering buiten beschouwing laten wegens strijd met de goede procesorde. Dit kan ofwel na bezwaar van de wederpartij ofwel ambtshalve. De man heeft in dit geval bezwaar gemaakt tegen het gewijzigd verzoek van de vrouw.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat het gewijzigd verzoek van de vrouw in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling van 14 maart 2023 geconstateerd dat de vrouw, overigens evenals de man, onvoldoende stukken had overgelegd ter onderbouwing van haar (initiële) verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en heeft haar daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft de vrouw hiervan geen c.q. niet tijdig gebruik gemaakt. De rechtbank heeft de vrouw geen uitstel verleend om alsnog onderbouwende stukken in het geding te brengen, maar heeft haar alleen nog in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door de wederpartij overgelegde stukken. In dat licht bezien is het naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de goede procesorde om in zo’n laat stadium van de procedure nog met een gewijzigd verzoek te komen, zoals de vrouw nu heeft gedaan. De rechtbank laat daarom het gewijzigd verzoek van de vrouw, zoals verwoord in de brief van mr. Yap van 30 oktober 2023, buiten beschouwing.
Inhoudelijke beoordeling van de verzoeken;
Verzoek vrouw
3.6.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen om ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan haar te betalen een bedrag van € 45.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de vrouw, samengevat, aangevoerd dat dit bedrag mede is gebaseerd op het feit dat de man een aantal goederen onder zich heeft gehouden die een dergelijke waarde vertegenwoordigen.
3.7.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek van de vrouw. Hij stelt zich op het standpunt dat de vrouw haar verzoek op geen enkele wijze inhoudelijk heeft onderbouwd en dat haar verzoek om die reden dient te worden afgewezen.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de hoofdregel van artikel 149 en 150 Rv draagt de vrouw in beginsel de bewijslast van haar stellingen. Zij beroept zich immers op het rechtsgevolg daarvan, te weten dat de man verplicht is om aan haar een bedrag te betalen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw hieraan niet, althans onvoldoende, voldaan. De stelling dat zij op grond van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden jegens de man aanspraak kan maken op een bedrag van € 45.000,=, is door de man betwist en is, zonder nadere toelichting (die ontbreekt), door de vrouw onvoldoende
inzichtelijk gemaakt of met stukken onderbouwd. Zo heeft de vrouw niet toegelicht waar in de huwelijkse voorwaarden een grondslag is te vinden voor het door haar verzochte bedrag. De enkele stelling van de vrouw dat het door haar verzochte bedrag mede is gebaseerd op het feit dat de man een aantal goederen onder zich heeft gehouden die een dergelijke waarde vertegenwoordigen is, nog daargelaten dat deze stelling onvoldoende is uitgewerkt en geconcretiseerd, onvoldoende. Zowel in haar verzoekschrift als tijdens de mondelinge behandeling van 14 maart 2023 heeft de vrouw aangegeven bereid en in staat te zijn de rechtbank alsnog nadere informatie ter verstrekken ter onderbouwing van haar verzoek. De vrouw is daartoe ook in de gelegenheid gesteld bij tussenbeschikking van [datum 2] . Dit heeft zij echter nagelaten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
Verzoek man gebaseerd op art. 3 (en art. 10) huwelijkse voorwaarden (vergoedingsrecht en pensioenverevening)
3.9.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ex artikel 3 aan hem is verschuldigd:
- primair: met verrekening van de aan de vrouw toekomende pensioenrechten, een bedrag van € 25.250,25, waarbij de verevening van pensioenrechten is uitgesloten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- subsidiair: een bedrag van € 76.177,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.10.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man, samengevat, het volgende aangevoerd. De man is kredieten aangegaan bij ABN Amro Bank en Freo. Deze gelden zijn aangewend ten behoeve van de financiering van de onderneming van de vrouw, genaamd ‘ [onderneming] ’. Daarnaast heeft de man vanuit privévermogen de in Kuala Lumpur ontstane studieschuld en de auto (een Renault Kangoo) van de vrouw betaald. Op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden komen de door de man ten behoeve van de financiering van de onderneming van de vrouw geleende gelden en de door hem uit privévermogen ten behoeve van de vrouw geïnvesteerde bedragen van in totaal € 76.177,= voor vergoeding in aanmerking. Indien de door de man aangegane leningen niet (volledig) zijn aangewend ten behoeve van de financiering van de onderneming van de vrouw, zijn die gelden besteed aan de gewone gang van de huishouding en is de vrouw op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden in ieder geval de helft van deze schuld aan de man verschuldigd. Gezien de door de vrouw aan de man te betalen vergoeding is het wenselijk dat de aanspraken van de vrouw aangaande de vervening van pensioenrechten zullen worden verrekend in die zin dat niet tot pensioenverevening wordt overgegaan, maar het aandeel van de vrouw in de pensioenrechten van de man in mindering strekt op hetgeen door de vrouw aan de man dient te worden voldaan in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
3.11.
De vrouw voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek van de man en voert, samengevat, het navolgende verweer. Betwist wordt dat de vrouw op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 76.177,= aan de man verschuldigd zou zijn. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de leningen (volledig) zijn aangegaan voor de financiering van de onderneming van de vrouw. De kredieten zijn ook gebruikt ten behoeve van de man. Ook betwist de vrouw dat de man uit privévermogen haar auto heeft betaald en haar studieschuld heeft afgelost. Ook de vrouw wenst dat haar aanspraak aangaande de vervening van de pensioenrechten reeds wordt verrekend in die zin dat dit afgewikkeld wordt conform de wijze als opgenomen onder punt 50 van het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de man.
3.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij leningen heeft afgesloten om de onderneming van de vrouw te financieren, heeft de man als productie 3 en 4 de Aangiften Inkomstenbelasting 2016 en 2017 overgelegd. Hieruit blijkt dat de man een persoonlijke lening bij Freo en een flexibel krediet bij ABN Amro Bank is aangegaan. Voorts blijkt hieruit dat er in 2016 een privéstorting in de onderneming van de vrouw is gedaan ter hoogte van € 14.026,= en in 2017 ter hoogte van € 13.408,=. Dit is, mede gelet op de betwisting hiervan door de vrouw, echter onvoldoende om te concluderen dat de door de man aangegane leningen, al dan niet gedeeltelijk, zijn gebruikt voor de financiering van de onderneming van de vrouw. Daarbij komt dat in de aangifte Inkomstenbelasting 2017 is vermeld dat zowel het flexibel krediet bij ABN Amro Bank als de persoonlijke lening bij Freo een lening betreft voor aankoop, onderhoud of verbouwing van de woning met [postcode] en [huisnummer] . Dit betreft de in eigendom aan de man toebehorende woning aan [adres] te [plaats] . Hiermee wordt de stelling van de man dat hij de leningen is aangegaan voor de financiering van de onderneming van de vrouw dan ook juist ontkracht. Evenmin volgt uit de door de man als productie 21 en 22 overgelegde bankafschriften van de persoonlijke lening en het flexibel krediet dat de van deze kredieten gedane betalingen zijn gedaan ten behoeve van de onderneming van de vrouw. Het had op de weg van de man gelegen om onder meer de onderliggende facturen van deze betalingen over te leggen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Dit geldt evenzo voor de door de man overgelegde bankafschriften van zijn privérekeningen bij de ABN Amro Bank en Rabobank (productie 23 en 24).
3.13.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij uit privévermogen een bedrag van
€ 10.000,= heeft betaald voor de aankoop van de auto van de vrouw, heeft de man als productie 25 een verkoopverklaring overgelegd. Hieruit blijkt dat de auto, een Renault Kangoo, op 21 maart 2017 is verkocht aan de vrouw voor een bedrag van € 7.200,=. Daaruit blijkt niet dat de man deze auto van de vrouw uit zijn privévermogen voor de vrouw heeft betaald. Bovendien valt op dat de man stelt een bedrag van € 10.000,= uit privévermogen te hebben geïnvesteerd voor de aankoop van de auto van de vrouw, terwijl uit de overgelegde verkoopverklaring blijkt dat de aankoopprijs van die auto slechts € 7.200,= bedroeg.
3.14.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat de man, gelet op het verweer van de vrouw daartegen, niet heeft aangetoond uit privévermogen een bedrag van € 9.000,= te hebben afgelost op de studieschuld van de vrouw in Kuala Lumpur. Uit de door de man ter onderbouwing van deze stelling als productie 26 overgelegde, overigens niet goed leesbare, printscreen leidt de rechtbank af dat er op 28 oktober 2013 van de op naam van de man staande Rabobankrekening met [IBAN-nummer 1] een bedrag van
€ 950,= is overgemaakt naar de eveneens op zijn naam staande ABN Amrorekening met [nummer] . Hieruit blijkt niet dat de man een aflossing van € 950,= heeft gedaan op de studieschuld van de vrouw. Overigens stelt de man een bedrag van € 9.000,= te hebben afgelost, terwijl voornoemde printscreen slechts een overboeking van € 950,= laat zien.
3.15.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw daartegen, de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw ten bedrage van € 76.177,=. Dit brengt met zich dat de rechtbank niet meer toekomt aan de over en weer door partijen ingenomen stellingen over (de hoogte van) de pensioenaanspraak van de vrouw en de verrekening daarvan. Zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de man zal worden afgewezen.
Verzoek man gebaseerd op art. 9 huwelijkse voorwaarden (verrekening)
3.16.
De man verzoekt partijen te bevelen over te gaan tot verrekening van ieders vermogen overeenkomstig artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden waarbij partijen over en weer aan elkaar verschuldigd zijn een percentage van 2,5% over het eigen vermogen per datum echtscheiding, indien en voor zover de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand vóór 27 mei 2023, dan wel 5% indien de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven na 27 mei 2023.
3.17.
Ter onderbouwing van zijn verzoek voert de man, samengevat, het volgende aan.
In artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen een wijze van verrekening bepaald bij echtscheiding in die zin dat ieder van partijen een zeker percentage van het eigen vermogen aan de ander verschuldigd is. Ter vaststelling van zijn eigen vermogen heeft de man voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 14 maart 2023 de benodigde producties ingebracht. Per de peildatum van [datum 3] heeft de man twee op zijn naam staande bankrekeningen, te weten een Rabobankrekening met [IBAN-nummer 1] met een saldo van € 1.471,19 en een ABN Amrobankrekening met [IBAN-nummer 2] met een saldo van € 122,48. De vrouw heeft tot op heden nagelaten informatie over te leggen, teneinde haar eigen vermogen te kunnen bepalen per [datum 3] . Gelet hierop kan en mag op grond van de redelijkheid en billijkheid niet van de man worden verwacht tot afrekening conform artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden over te gaan. Er is immers sprake van een wederkerige verplichting, welke verplichting nu niet kan worden uitgevoerd wegens het uitblijven van enige medewerking van de zijde van de vrouw.
3.18.
De vrouw heeft bij brief van 30 oktober 2023 aangegeven dat er per [datum 3] een drietal Rabobankrekeningen op haar naam staan, te weten [IBAN-nummer 3] met een saldo van € 10,05, [IBAN-nummer 4] met een saldo van € 25,10 en [IBAN-nummer 5] met een saldo van € 1.220,01. Zij stelt dat overig vermogen aan haar zijde ontbreekt.
3.19.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat partijen bij het einde van het huwelijk door echtscheiding tot verrekening van hun vermogen zullen overgaan in die zin dat partijen over en weer een bedrag aan de ander zullen uitkeren dat gelijk is aan een percentage van het vermogen van ieder van partijen. Dit percentage is afhankelijk van het aantal gehele jaren dat het huwelijk heeft geduurd. Het einde van het huwelijk door echtscheiding betreft het moment waarop de echtscheidings-beschikking van [datum 2] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit heeft plaatsgevonden op [datum 3] , hetgeen betekent dat het huwelijk van partijen 10 jaar heeft geduurd. Volgens artikel 9, tweede lid, sub d, van de huwelijkse voorwaarden is het ’verrekenpercentage’ in dat geval 5,0%. De man heeft bij brief van 2 maart 2023 producties ingebracht ter vaststelling van zijn eigen vermogen (producties 6 t/m 15). Uit deze producties valt echter niet de waarde van het eigen vermogen van de man vast te stellen per de datum van het einde van het huwelijk door echtscheiding. De inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft plaatsgevonden op [datum 3] , terwijl de door de man overgelegde stukken nagenoeg allemaal betrekking hebben op het jaar 2022. Bij brief van 18 september 2023 heeft de man enkel opgave gedaan van de saldi per [datum 3] van de op zijn naam staande bankrekeningen bij de Rabobank en de ABN Amrobank. De vrouw heeft bij brief van 30 oktober 2023 aangegeven per [datum 3] over een drietal Rabobankrekeningen te beschikken met een saldo van totaal € 1.255,16. Zij heeft daarvan echter geen c.q. niet tijdig bewijsstukken overgelegd. Voor het overige heeft de rechtbank geen informatie over de samenstelling en de waarde van het eigen vermogen van de vrouw per [datum 3] . Uit het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de vrouw per 1 juni 2015 een eenmanszaak is gestart genaamd ‘ [onderneming] ’. De vrouw heeft, ondanks dat dit aan de orde is gekomen tijdens de mondelinge behandeling van 14 maart 2023, echter niet aangegeven of zij dit bedrijf nog exploiteert en zo ja, wat de waarde van (de activa en passiva van) haar onderneming is per [datum 3] .
3.20.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zowel de man als de vrouw, ondanks daartoe voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld, onvoldoende heeft onderbouwd wat de samenstelling en waarde is van zijn c.q. haar eigen vermogen per de peildatum van [datum 3] . Dit brengt met zich dat de rechtbank zich nog altijd onvoldoende ingelicht acht om op grond van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden de verrekeningsvordering van elk van partijen op de ander vast te stellen per [datum 3] . De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst de door partijen over en weer ingediende verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023 in tegenwoordigheid van mr. Van ’t Veer-Bax, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.