ECLI:NL:RBZWB:2023:8713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/02/410754 / FA RK 23-2839
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en kinderbijdrage in een echtscheidingszaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf en de kinderalimentatie van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.J.C. Pieters, verzocht om wijziging van de eerdere beschikking van 21 juli 2022, waarin het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man was vastgesteld. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de vrouw, waardoor de rechtbank het verzoek om wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] naar de vrouw toewijst. De rechtbank oordeelt dat de wijziging in overeenstemming is met de feitelijke situatie en het belang van de minderjarige niet schaadt.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om aanpassing van de kinderalimentatie. De rechtbank constateert dat er relevante wijzigingen van omstandigheden zijn, zoals het feit dat [minderjarige 1] bij de vrouw is gaan wonen en dat de man geen onderhoudsbijdrage meer betaalt voor de inmiddels jongmeerderjarige. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man aan de vrouw een bijdrage van € 190 per maand voor [minderjarige 1] en € 148 per maand voor [minderjarige 2] moet betalen, met ingang van respectievelijk 15 april 2023.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de vrouw om de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] op nihil te stellen, met ingang van 1 april 2023, toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. van Noort, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier De Pooter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/410754 / FA RK 23-2839
beschikking d.d. 14 december 2023
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters te Goes,
tegen
[de man],
wonende te [adres] ,
hierna te noemen de man.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 19 juni 2023 ingekomen verzoekschrift strekkende tot wijziging hoofdverblijf, nihilstelling kinderalimentatie (te betalen door de vrouw aan de man), wijziging kinderalimentatie en vaststelling kinderalimentatie (te betalen door de man aan de vrouw), met bijlagen;
- de brief d.d. 13 oktober 2023 van de Stichting Jeugdbescherming west Zeeland;
- de brief d.d. 3 november 2023 met nadere stukken, tevens houdende vermeerdering verzoek.
1.2
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 13 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de man. Verder was een vertegenwoordiger van de Raad aanwezig.
1.3
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige 2] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. [minderjarige 1] heeft op 9 november 2023 een gesprek gehad met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. [datum 1] 2020 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] 2020 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende kinderen geboren:
- de inmiddels [jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2001;
- de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2008;
- de [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2010.
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 21 juli 2022 is - voor zover hier van belang – bepaald dat de [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben en de [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben. Tevens is bepaald dat tussen partijen en de kinderen een zorgregeling geldt waarbij [minderjarige 1] gedurende één
weekend per 14 dagen van vrijdag 17:00 uur tot zondag 19:00 uur alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vrouw verblijft en [minderjarige 2] gedurende één weekend per 14 dagen van vrijdag 17:00 uur tot zondag 19:00 uur alsmede de gedurende
de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de man verblijft. Inzake de kinderalimentatie is bepaald dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] zal voldoen € 72,-- per maand en de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] zal voldoen € 128,-- per maand. Tot slot is bepaald dat de man aan [jongmeerderjarige] een bijdrage in de kosten van diens levensonderhoud en studie zal voldoen van € 228,-- per maand.
2.4
Beide minderjarigen verblijven thans bij de vrouw. De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt na vermeerdering van haar verzoek om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. De beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg d.d. 21 juli 2022, gewezen onder rekestnummer 19-3955 te wijzigen, voor wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en te bepalen dat het hoofdverblijf van de [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] met ingang van 1 april 2023 bij de vrouw zal zijn.
2. De beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg d.d. 21 juli 2022, gewezen onder rekestnummer 19-3955 te wijzigen, voor wat betreft de kinderalimentatie te betalen door de vrouw aan de man ten behoeve van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2008 en te bepalen dat de kinderalimentatie te betalen door de vrouw aan de man ten behoeve van [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2008 primair met ingang van 1 april 2023 op nihil zal worden gesteld, dan wel een zodanige ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie meent te behoren.
3. De beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg d.d. 21 juli 2022, gewezen onder rekestnummer 19-3955 te wijzigen, voor wat betreft de kinderalimentatie te betalen door de man aan de vrouw ten behoeve van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2010, en bij beschikking te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen bij vooruitbetaling een bedrag van € 148,-- per maand, zulks met ingang van 15 april 2023, dan wel met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift, dan wel een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
4. Te bepalen dat de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling dient te voldoen ten behoeve van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2008 een bedrag van € 251,50 per maand, zulks met ingang van 15 april 2023, dan wel met ingang dat de dag van indiening van het verzoekschrift, dan wel een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
3.2
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Wijziging hoofdverblijf [minderjarige 1] ;
4.1
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van de [minderjarige 1] te bepalen bij haar. Door de man is tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de vrouw.
4.2
De door de vrouw verzochte wijziging van het hoofdverblijf komt overeen met de feitelijke situatie, zoals die tussen partijen bestaat. De [minderjarige 1] staat inmiddels ook ingeschreven op het adres van de vrouw. De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
Kinderbijdrage;
Wijziging omstandigheden;
4.3
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.4
Vast staat dat [minderjarige 1] bij de vrouw is gaan wonen en dat de man vanaf 22 december 2022 niet langer een onderhoudsbijdrage (van € 228,=) aan de inmiddels [jongmeerderjarige] voldoet. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank relevante wijzigingen van omstandigheden in de zin van voornoemd artikel die een hernieuwde beoordeling van de eerder bepaalde kinderbijdrage rechtvaardigt. Naar aanleiding daarvan zal blijken of de naar voren gebrachte wijzigingen als rechtens relevant zijn aan te merken.
Nihilstelling kinderbijdrage [minderjarige 1] ;
4.5
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt dat de man instemt met het verzoek van de vrouw om de door de vrouw aan de man ten behoeve van [minderjarige 1] te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 april 2023 op nihil te stellen. Verder zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige 1] met ingang van 1 januari 2024 op de zorgverzekering bij de vrouw komt te staan.
Behoefte;
4.6
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen.
4.7
Vast staat dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is vastgesteld op € 400,= per kind per maand in 2022; geïndexeerd naar 2023 bedraagt dit een bedrag van - afgerond - € 414,= per kind per maand.
Draagkracht onderhoudsplichtigen;
4.8
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2023 bij inkomens vanaf € 1.930,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.930,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
4.9
Voor de vaststelling van de draagkracht van de vrouw zal de rechtbank uitgaan van de draagkrachtberekening zoals die door mr. Pieters als productie 9 bij het verzoekschrift is overgelegd, nu deze berekening door man niet is betwist. Uit voornoemde draagkrachtberekening volgt een NBI van € 2.997,= per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt, volgens de formule € 646,= per maand.
4.1
Voor de vaststelling van het NBI van de man overweegt de rechtbank als volgt.
Van de zijde van de man zijn geen inkomensgegevens bekend. De rechtbank stelt voorop dat artikel 21 en 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) meebrengen dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Deze verplichting geldt ook in de onderhavige procedure en wordt niet anders doordat de man zijn inkomensgegevens niet rechtstreeks wil delen met de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de man gelegen om op een begrijpelijke en inzichtelijke wijze openheid van zaken te geven omtrent zowel zijn financiële positie alsmede zijn draagkracht door het in het geding brengen van relevante (financiële) stukken, voorzien van een deugdelijke toelichting. Zonder onderbouwing is de rechtbank ook niet in staat om de stelling van de man dat hij diverse kosten voldoet voor [minderjarige 1] waaronder zorgkosten, kosten voor school en een telefoonabonnement op waarde te schatten. Evenmin is de rechtbank zonder stukken in staat om de stelling dat de biologische vader geen onderhoudsbijdrage voor de stiefdochter voldoet op waarheid te toetsen.
De rechtbank kan als gevolg hiervan het netto besteedbaar inkomen van de man en de draagkracht van de man niet beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat de man hiermee de stellingen van de vrouw onvoldoende heeft bestreden en zal het inkomen van de man schatten en in navolging van de vrouw aan de zijde van de man uitgaan van een beschikbare draagkracht van € 1.000,= per maand.
Draagkrachtvergelijking;
4.11
De verdeling van de kosten van de kinderen over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 1.000 / € 1.646 x € 828 = € 503,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 646 / € 1.646 x € 828 = € 325,=.
Zorgkorting [minderjarige 2] ;
4.12
Gelet op de geldende zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] acht de rechtbank de door de vrouw toegepaste zorgkorting van 25% passend.
4.13
Nu de behoefte van [minderjarige 2] € 414,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van - afgerond - € 104,= per maand.
4.14
Het aandeel van de man ten behoeve van [minderjarige 2] (€ 503,= / 2 = afgerond € 252,=) wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man ten behoeve van [minderjarige 2] als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 148,= per maand.
Zorgkorting [minderjarige 1] ;
4.15
Vast staat dat er op dit moment geen omgang plaatsvindt tussen de man en [minderjarige 1] . De rechtbank acht het van belang dat [minderjarige 1] contact heeft met beide ouders. Tot voor kort woonde [minderjarige 1] bij de man. Ouders dienen ook te streven naar contactherstel tussen de man en [minderjarige 1] . Mede gelet op het vorenstaande zal de rechtbank rekening houden met een zorgkorting van 15%.
4.16
Nu de behoefte van [minderjarige 1] € 414,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van - afgerond - € 62,= per maand.
4.17
Het aandeel van de man ten behoeve van [minderjarige 1] (€ 503,= / 2 = afgerond € 252,=) wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man ten behoeve van [minderjarige 1] als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 190,= per maand.
4.18
Voornoemde bijdragen acht de rechtbank overigens in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2022 ten aanzien van het hoofdverblijf en de kinderbijdrage als volgt:
bepaalt het hoofdverblijf van de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2008, met ingang van 1 april 2023 bij de vrouw;
stelt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige met ingang van 1 april 2023 op nihil;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige op € 190,= per maand, zulks met ingang van 15 april 2023;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2010 op € 148,= per maand, zulks met ingang van 15 april 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..