ECLI:NL:RBZWB:2023:8715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/02/404388 / FA RK 22-5657 C/02/411464 / JE RK 23-1189
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en wijziging hoofdverblijf van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De verzoeken zijn ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming en de minderjarige zelf. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, maar dat de ouders niet in staat zijn om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat er geen vertrouwen is dat dit tot een positieve verandering zal leiden. Tevens is het verzoek van [minderjarige 1] om haar hoofdverblijf bij haar vader te vestigen toegewezen, omdat zij zelf heeft aangegeven dat zij bij haar vader wil wonen en zelf wil bepalen wanneer zij contact heeft met haar moeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat de huidige situatie schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen en dat er geen zorgregeling wordt vastgesteld, omdat [minderjarige 1] niet openstaat voor opgelegde afspraken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaak-/rekestnr.: C/02/404388 / FA RK 22-5657
Zaak-/rekestnr.: C/02/411464 / JE RK 23-1189
datum uitspraak: 14 november 2023
beschikking betreffende hoofdverblijf, zorgregeling en ondertoezichtstelling
op het verzoek met zaaknr.
C/02/404388 / FA RK 22-5657van
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007, hierna te noemen: [minderjarige 1] .
wonende in [plaats] ,
en op het verzoek met zaaknr.
C/02/411464 / JE RK 23-1189van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
locatie Middelburg,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
In de procedure met zaaknr.
C/02/404388 / FA RK 22-5657worden als belanghebbenden aangemerkt:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. Kalle in Middelburg,
[de vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de (kinder)rechter over het verzoek van [minderjarige 1] geadviseerd.
De (kinder)rechter merkt in de procedure met zaaknr.
C/02/411464 / JE RK 23-1189als belanghebbenden aan:
[de moeder], voornoemd,
[de vader], voornoemd.
Als informant is in deze procedure gekend:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.

1.Het procesverloop

1.1
De (kinder)rechter oordeelt in de procedure met zaaknr.
C/02/404388 / FA RK 22-5657op grond van de volgende stukken:
- de beschikking van 9 maart 2023 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport van de Raad d.d. 5 juli 2023, ingekomen bij de rechtbank op 7 juli 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 augustus 2023;
- het emailbericht van de vader d.d. 6 november 2023.
1.2
De (kinder)rechter oordeelt in de procedure met zaaknr.
C/02/411464 / JE RK 23-1189op grond van de volgende stukken:
- het verzoekschrift van 5 juli 2023 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op
6 juli 2023;
  • de brief van mr. Kalle d.d. 17 augustus 2023 met bijlage, ingekomen bij de rechtbank ` op 18 augustus 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 augustus 2023;
  • het emailbericht van de vader d.d. 6 november 2023.
1.3
Het verzoek van [minderjarige 1] is gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling nader mondeling behandeld op 14 november 2023. Bij die behandeling waren aanwezig de moeder met haar advocaat en de vader. Ook waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De nadere beoordeling

2.1.
[minderjarige 1] heeft in haar brief van 6 december 2022 verzocht te bepalen dat zij bij haar vader en zijn vrouw mag gaan wonen. In het gesprek met de kinderrechter geeft zij aan dat zij zelf invulling wenst te geven aan het contact met haar moeder. De kinderrechter begrijpt hieruit dat [minderjarige 1] voortaan haar hoofdverblijf bij haar vader wil alsmede een andere zorgregeling, waarbij zij zelf kan bepalen wanneer zij naar haar moeder gaat.
2.2.
Bij beschikking van 9 maart 2023 heeft de kinderrechter de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar het belang van [minderjarige 1] bij de door haar verzochte wijziging van haar hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De kinderrechter acht zich onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te geven op het verzoek van [minderjarige 1] . Gebleken is namelijk dat er veel ernstige zorgen spelen rondom [minderjarige 1] en de kinderrechter acht het van belang dat daarover duidelijkheid komt alvorens te beslissen op haar verzoek.
2.3.
Op 7 juli 2023 heeft de (kinder)rechter van de Raad het rapport van dit onderzoek ontvangen, waaruit blijkt dat de Raad concludeert dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en haar zusje [minderjarige 2] ernstig wordt bedreigd en dat de ouders op dit moment weliswaar voldoende bereid, maar onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen. De Raad acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk. De (kinder)rechter heeft op 5 juli 2023 een hiertoe strekkend verzoek van de Raad ontvangen, bekend onder zaaknr.
C/02/411464 / JE RK 23-1189,waarbij de Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van jaar. Over het hoofdverblijf adviseert de Raad om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] te wijzigen naar de vader. Over de zorgregeling adviseert de Raad om een voorlopige zorgregeling vast te stellen, waarbij er in eerste instantie 2 à 3 korte contactmomenten (max. 2 uur) in de week tussen [minderjarige 1] en de moeder zullen plaatsvinden. Deze contactmomenten dienen te worden gemonitord door de hulpverlening om zodoende zicht te krijgen op de wisselwerking tussen [minderjarige 1] en haar moeder en zodat er gewerkt kan worden aan de verstoorde verhouding die tussen hen is ontstaan. In overleg met de hulpverlening kunnen deze momenten worden uitgebreid. De Raad acht het daarbij van belang dat ter zitting concrete dagen/tijdstippen in overleg met ouders en [minderjarige 1] worden vastgelegd om ruis en onenigheid hierover te voorkomen en zodat [minderjarige 1] geen ruimte voelt om andere afspraken hierover te maken. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling kan dit verder worden uitgebreid en kan er uiteindelijk een definitieve zorgregeling worden opgesteld.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2023 heeft de (kinder)rechter de beslissing over zowel het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling als het verzoek van [minderjarige 1] over het hoofdverblijf en de zorgregeling aangehouden om de ouders in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te gaan en te bespreken welke hulpverlening zij zullen inschakelen om hen te begeleiden bij het verbeteren van hun onderlinge samenwerking en de huidige situatie voor de kinderen.
2.5.
Het is de (kinder)rechter tijdens de nadere mondelinge behandeling van 14 november 2023 gebleken dat het partijen niet is gelukt om tot een compromis te komen over de in te zetten hulpverlening die tot verbetering van de huidige situatie zou kunnen leiden. De (kinder)rechter moet helaas vaststellen dat partijen nog altijd vastzitten in hun onderlinge strijd met als gevolg dat zij er niet in slagen om hun onderlinge verstandhouding zodanig te verbeteren dat zij met elkaar kunnen communiceren op een voor hun kinderen onbelaste wijze. In de afgelopen jaren is hen veelvuldig hulpverlening aangeboden, zowel vanuit het vrijwillig als een gedwongen kader, maar helaas zonder enig positief resultaat. In tegenstelling tot de vader maakt de (kinder)rechter zich met de Raad ernstige zorgen over de situatie waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien en waarin zij klem zitten tussen hun ouders en [minderjarige 1] zich zelfs genoodzaakt heeft gezien om een brief te sturen aan de rechtbank. Volgens de vader gaat het heel goed met [minderjarige 1] . De (kinder)rechter trekt dit met de Raad sterk in twijfel. Het gaat inderdaad op bepaalde vlakken beter met [minderjarige 1] , maar tot op heden heeft zij nog altijd geen positief en onbelast contact met haar moeder en staat deze relatie erg onder druk. [minderjarige 1] heeft duidelijk te kennen gegeven dat zij voorlopig bij haar vader wil blijven wonen en dat zij zelf wil bepalen wanneer zij contact met haar moeder heeft. Zij lijkt hiermee een manier gevonden te hebben om te kunnen omgaan met de situatie. De gedragsproblemen die [minderjarige 1] laat zien komen volgens de vader voort uit haar puberteit, maar volgens de (kinder)rechter en de Raad laat [minderjarige 1] ook gedrag zien dat is veroorzaakt door de huidige situatie waarin zij opgroeit. Hoewel de (kinder)rechter de visie van de Raad onderschrijft, in die zin dat deze situatie de ontwikkeling van [minderjarige 1] maar ook van [minderjarige 2] ernstig belemmert, betwijfelt de (kinder)rechter de haalbaarheid en de meerwaarde van een nieuwe ondertoezichtstelling. Ook beide ouders hebben er weinig vertrouwen in en zijn - net als [minderjarige 1] – inmiddels hulpverleningsmoe geraakt. De vorige ondertoezichtstelling is in mei 2019 geëindigd, omdat volgens de GI het hoogst haalbare door de ouders was bereikt. De GI vraagt zich dan ook op dit moment af in welke zin een ondertoezichtstelling anders zal zijn dan de vorige en vraagt daarom aan de (kinder)rechter om bij toewijzing van het verzoek de GI een duidelijke opdracht mee te geven. Ondanks de vele twijfels handhaaft de Raad zijn verzoek. De Raad acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat er een regievoerder wordt betrokken vanuit het gedwongen kader, die zich dit keer niet zal richten op het verbeteren van de verstandhouding tussen de ouders maar zal trachten om vanuit het gedwongen kader tot duidelijke afspraken te komen.
In tegenstelling tot de Raad ziet de (kinder)rechter de meerwaarde van een nieuwe ondertoezichtstelling niet. De (kinder)rechter heeft niet de verwachting dat de ouders dit keer wel binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbare termijn een structurele verbetering gaan bereiken of dat zij anderszins tot zinvolle en haalbare afspraken gaan komen. De tot op heden behaalde resultaten bieden geen hoop en er zijn geen aanwijzingen dat het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling dit keer andere resultaten zal opleveren.
2.6.
Gezien de uitdrukkelijke wens van [minderjarige 1] en haar inmiddels structurele verblijf bij de man zal de (kinder)rechter het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader bepalen. Deze beslissing zal partijen duidelijkheid geven, maar zal naar verwachting de zorgen omtrent de gespannen verhouding tussen [minderjarige 1] en de moeder niet wegnemen. Het contact tussen hen zou binnen het kader van een ondertoezichtstelling een van de voornaamste doelen moeten zijn om aan te werken. Dit zou betekenen dat er opnieuw hulpverlening ingezet zou worden aan wie [minderjarige 1] opnieuw haar verhaal zou moeten gaan doen. En dit geldt ook voor [minderjarige 2] . De (kinder)rechter maakt zich hier ernstige zorgen over. Gezien hun verleden kan dit zeer belastend zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waardoor het hen meer schade kan brengen dan dat het hen goed zal doen. Zeker nu [minderjarige 1] aangeeft niet meer open te staan voor nieuwe hulpverlening, bestaat het risico dat hetgeen wat tot op heden wel is bereikt verloren zal gaan. Hoewel de (kinder)rechter het graag anders had gezien, is hij van oordeel dat een ondertoezichtstelling in de huidige situatie niet het verschil gaat maken. De (kinder)rechter heeft bij wijze van mondelinge uitspraak dan ook het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. Ook zal de (kinder)rechter geen zorgregeling ten aanzien van het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder vaststellen. De (kinder)rechter verwacht niet dat [minderjarige 1] een door de rechtbank opgelegde regeling zal gaan naleven, los van de vraag welke regeling dit dan zou moeten zijn. [minderjarige 1] heeft duidelijk te kennen gegeven zelf te willen bepalen wanneer zij contact heeft met haar moeder. Met het oog hierop verwacht de (kinder)rechter dat de moeder iets meer begrip zal gaan tonen naar [minderjarige 1] en dat beide ouders meer gaan meebewegen in de wensen van [minderjarige 1] en minder zullen trachten hun gelijk te halen. Mogelijk kan deze gedragsverandering ertoe leiden dat [minderjarige 1] op enig moment meer ruimte gaat ervaren voor het aangaan en het opbouwen van het contact met haar moeder. Om deze reden zal de (kinder)rechter in tegenstelling tot het advies van de Raad afzien van het vaststellen van een zorgregeling en het hiertoe strekkende verzoek van [minderjarige 1] afwijzen.
2.7.
De (kinder)rechter zal de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De (kinder)rechter
C/02/404388 / FA RK 22-5657
bepaalt dat de [minderjarige 1] haar hoofdverblijf heeft bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
C/02/411464 / JE RK 23-1189
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af.
Deze beslissing is mondeling gegeven door mr. Holierhoek, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier, en schriftelijk uitgewerkt op 13 december 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.