ECLI:NL:RBZWB:2023:8727

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/02/404289 / HA ZA 22-656 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van een kapitaalsovereenkomst vanwege schending van de informatieverplichting

In deze zaak vordert [eiser] BV de ontbinding van een kapitaalsovereenkomst met [gedaagde], die een eenmanszaak runt onder de namen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] een geldlening van € 16.000,- aan [gedaagde] heeft verstrekt en daarnaast een kapitaalsovereenkomst heeft gesloten, waarbij [eiser] recht heeft op 20% van de winst van [gedaagde]. De vordering tot ontbinding is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] haar informatieverplichting niet is nagekomen, zoals vastgelegd in artikel 10 van de kapitaalsovereenkomst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel [gedaagde] haar informatieverplichting niet volledig is nagekomen, deze tekortkoming de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/404289 / HA ZA 22-656
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
[eiser] BV,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. Z. Etemadi te AMSTERDAM,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Meerman te 'S-HERTOGENBOSCH.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 mei 2023
- de mondelinge behandeling van 26 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Vervolgens heeft de rechtbank besloten in deze zaak uitspraak te doen.

2.Van welke feiten gaat de rechtbank uit?

2.1
[eiser] heeft als bedrijfsactiviteit onder meer het geven van advies en ondersteuning op het gebied van informatietechnologie. De heer [naam] (hierna: [naam] ) is de enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser] .
2.2
[gedaagde] heeft een eenmanszaak, waarmee zij onder meer onder de naam [bedrijf 1] via een webshop en via winkels houten accessoires verkoopt (zoals zonnebrillen, horloges en telefoonhoesjes). Naast de naam [bedrijf 1] handelt [gedaagde] ook onder de naam [bedrijf 2] .
2.3
De heer [adviseur] (hierna: [adviseur] ) is een adviseur en de boekhouder van [gedaagde] .
2.4
Op 6 februari 2019 sluiten partijen een schriftelijke overeenkomst van geldlening met kenmerk [leningsovereenkomst 1] (hierna: de leningsovereenkomst), op grond waarvan [eiser] aan [gedaagde] een geldlening van € 16.000,- verstrekt om zakelijke uitgaven van [gedaagde] te financieren (hierna: de geldlening). Kortweg spreken partijen in deze leningsovereenkomst een aflossingsvrije periode van twee jaar af, waarna [gedaagde] de geldlening in vijfendertig maandelijkse termijnen van € 400,- en één slottermijn van € 2.000,- zal aflossen.
2.5
Op 10 februari 2019 sluiten partijen een tweede overeenkomst met kenmerk [leningsovereenkomst 2] , waarin zij – kortweg – afspreken dat [eiser] (partij B) een bedrag van € 16.000,- aan kapitaal inbrengt in de onderneming van [gedaagde] (partij A) en dat [eiser] daarvoor een winstrecht verkrijgt van 20% van het resultaat van de bedrijfsmatige activiteiten van [gedaagde] (hierna: de kapitaalsovereenkomst).
2.6
Artikel 4 van de kapitaalovereenkomst luidt als volgt:

Het bedrag uit hoofde van het winstrecht, zoals aan partij B toekomend op grond van artikel 3, zal bij de winstverdeling aan het einde van elk boekjaar op een separate grootboekrekening in de administratie van partij A geboekt worden, waarbij een negatieve winst zal leiden tot een afname van het saldo op die grootboekrekening.’
2.7
Verder bepaalt artikel 10 van de kapitaalsovereenkomst het volgende:

Partijen zijn gehouden alle ter zake relevante informatie tijdig, ten volle en naar behoren aan de wederpartij kenbaar te maken, zonder dat voormelde wederpartij daartoe een expliciet verzoek dan wel schriftelijk verzoek dient te doen, het een en ander op straffe van ontbinding en ongedaanmaking ten volle van de overeenkomst, met behoud van het recht op schadevergoeding van de door de schending van de informatieplicht benadeelde partij.
2.8
Op 14 februari 2021 correspondeert [adviseur] namens [gedaagde] via Whatsapp met [naam] over de leningsovereenkomst. Dit Whatsapp-gesprek luidt, voor zover relevant:
‘(…)
14-02-2021 16:07 - [UCBV]: [1] in beginsel is dit gebaseerd op een vertekend beeld het was mijn voorstel op de (direct opeisbare) aflossingen van de (oude)
lening te boeken in de rekening courant : de aflossing zal daarmee formeel-juridisch plaatsvinden (lees: er wordt voldaan aan aflossingsverplichtingen) en wordt in de kern (geboekt op) een rekening courant (lees: een niet opeisbare vordering op TFJE)
(…)
14-02-2021 16:34 - [ [eiser] ]: Sorry, ik ben niet zo slim, graag in ietsje meer jip en janneke taal
14-02-2021 16:35 - [UCBV]: ©
14-82-2021 16:36 - [UCBV]: simpel samengevat : de oude lening wordt afgelost, waarbij de aflossingen op de rekening courant worden geboekt, zodat de feitelijke uitbetaling van die “achterstallige” aflossingen kan plaatsvinden indien en zodra mogelijk
14-02-2021 16:38 - [UCBV]: nog simpeler samengevat : we gaan de aflossingsvrije periode niet verlengen met een vastgesteld x aantal maanden, maar gewoon zo
snel mogelijk over tot feitelijke uitbetaling van ‘achterstallige” aflossingen
14-02-2021 16:38 - [UCBV]: voordeel : geen gedoe, maar gewoon inhalen van achterstanden indien de financiële reserve dat toelaat
14-02-2021 17:11 - [ [eiser] ]: Goed zo, nu snap ik het wel. hou dit vast ©
14-02-2821 17:12 - [ [eiser] ]: En akkoord
(…)’
2.9
In de periode van 28 februari 2021 tot en met 31 januari 2022 boekt [gedaagde] de aflossingstermijnen op de geldlening (van €400,- per maand) in rekening-courant, zonder deze bedragen feitelijk aan [eiser] te betalen.
2.1
In een e-mail van 17 januari 2022 schrijft [naam] ( [eiser] ) het volgende aan [gedaagde] :
‘(…)
Graag hoor ik wanneer ik de afrekening over 2021 kan verwachten.
In februari hebben we een tijdelijke afspraak gemaakt over de betaling van de termijnen, we zijn inmiddels 10 maanden verder dus het is tijd om weer terug te gaan naar wat in de overeenkomst is afgesproken. Vanaf deze maand verwacht ik dat de termijnen weer worden voldaan, tevens hoor ik graag hoe en wanneer het verschuldigde bedrag van € 4.000,- zal worden betaald.
Ook ben ik benieuwd wat nu de overall status is, ik heb namelijk al een tijdje niets (meer) gehoord.
(…)’
2.11
In zijn e-mail van 24 januari 2022 geeft [adviseur] een toelichting aan [naam] ( [eiser] ) op de financiële situatie van [gedaagde] ( [bedrijf 1] ). Op deze toelichting reageert [naam] ( [eiser] ) op 26 januari 2022 met het verzoek een afspraak in te plannen om nader op de situatie in te gaan. In die e-mail schrijft hij (onder meer) het volgende:
‘(…)
Vooralsnog vind ik het allemaal weinig concreet, termen als waar mogelijk, zou kunnen etc geven mij vooralsnog nog niet echt een warm gevoel. Ook wordt mij niet duidelijk wat nu eigenlijk de resultaten zijn, er wordt gesproken over nieuwe bedrijfsactiviteiten maar niet welke dat dan zijn.
(…)’
2.12
In reactie hierop schrijft [adviseur] op 5 februari 2022 – voor zover van belang – het volgende aan [naam] ( [eiser] ):
‘(…)
Het lijkt mij vooralsnog niet opportuun of zinvol een afspraak in te plannen, een mening die [gedaagde] met mij deelt.
De nieuwe bedrijfsactiviteiten behoeven verder geen toelichting, met dien verstande dat de nieuwe bedrijfsactiviteiten de bestaande activiteiten en resultaten van [bedrijf 1] geheel niet raken dan wel beïnvloeden.
Het dient (nogmaals) met klem benadrukt te worden dat het voortbestaan van [bedrijf 1] geheel niet gegarandeerd kan worden zonder de nieuwe bedrijfsactiviteiten en verder dat [bedrijf 1] reeds opgeheven had moeten worden zonder die nieuwe bedrijfsactiviteiten.
Vanzelfsprekend is een toelichting van onder meer de nieuwe bedrijfsactiviteiten dan wel andere zaken mogelijk in het kader van een formele benadering, maar een dergelijke formele benadering zou niet in het belang van [eiser] BV zijn.
Al met al verzoek ik je dan ook gewoon vertrouwen te hebben in het feit dat in het belang van [eiser] BV gehandeld wordt.
De feitelijk behaalde bedrijfsresultaten kan ik daarentegen wel toelichten.
Het door [bedrijf 1] in het boekjaar 2021 behaalde bedrijfsresultaat bedraagt -/- € 19.327,74 (euro), welk (negatief) resultaat primair het gevolg is van afwaarderingen en afschrijvingen ten bedrage van € 15.763,00 (euro).
(…)’
2.13
In de maanden februari, maart en april 2022 betaalt [gedaagde] drie keer een bedrag van € 400,- aan [eiser] met de omschrijving
‘Aflossing lening [leningsovereenkomst 1] (…)’.
2.14
Vanaf mei 2022 boekt [gedaagde] de aflossingstermijnen op de geldlening opnieuw in rekening-courant, zonder deze feitelijk aan [eiser] te betalen.
2.15
Bij brief van 21 september 2022 sommeert de advocaat van [eiser] [gedaagde] (kortweg) binnen zeven dagen de maandelijkse aflossingstermijnen op de geldlening tot en met augustus 2022 (vermeerderd met rente en kosten) te betalen.
2.16
Daarnaast schrijft de advocaat van [eiser] in deze brief dat [gedaagde] haar informatieplicht onder de kapitaalsovereenkomst heeft geschonden en verzoekt hij [gedaagde] om binnen veertien dagen het volgende aan [eiser] te verstrekken:
‘(…)
een afschrift van de volgende documenten van de onderneming [bedrijf 1] :
De overnameovereenkomst tussen u en de voormalig (mede)eigenaar van [bedrijf 1] ;
Bankafschriften van de betalingen in het kader van de overnameovereenkomst als bedoeld achter randnummer 1;
Grootboekkaarten 2019, 2020, 2021 en 2022;
Jaarrekening en/of de balans en winst- en verliesrekening 2019, 2020 en 2021;
Tussentijdse balans en winst- en verliesrekening tot en met juni 2022; en
Alle met derden ( [bedrijf 3] B.V. daaronder begrepen) gesloten overeenkomsten ter zake een lening en/of opdracht van dienstverlening.
(…)’
2.17
Aan deze verzoeken van de [eiser] voldoet [gedaagde] niet, waarna [eiser] op 29 november 2022 de dagvaarding aan [gedaagde] laat betekenen.
2.18
Op 13 december 2022 betaalt [gedaagde] een bedrag van € 7.600,- aan [eiser] met de volgende omschrijving:

Lening [leningsovereenkomst 1] – Aflossing en opheffing RC Saldo Lening – betaling van 19 Termijnen van 400 euro’.
2.19
Vanaf 31 december 2022 betaalt [gedaagde] maandelijks € 400,- aan [eiser] ter aflossing van de geldlening.

3.Wat is het geschil en de beslissing in het kort?

Waarover moet de rechtbank nog beslissen?
3.1
Het (aanvankelijke) geschil tussen partijen gaat zowel over de leningsovereenkomst als de kapitaalsovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen echter een schikking bereikt over het deel van het geschil dat ziet op de leningsovereenkomst. Als gevolg daarvan heeft [eiser] al haar vorderingen ten aanzien van de leningsovereenkomst (met kenmerk [leningsovereenkomst 1] ) ingetrokken.
3.2
Dit betekent dat de rechtbank alleen hoeft te beslissen op de vorderingen van [eiser] die zien op de kapitaalsovereenkomst (met kenmerk [leningsovereenkomst 2] ). Die vorderingen komen erop neer dat [eiser] de rechtbank vraagt de kapitaalsovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot (terug)betaling van € 16.000,- (plus wettelijke handelsrente).
Wat is het standpunt van [eiser] ?
3.3
Het standpunt van [eiser] is dat [gedaagde] haar informatieverplichting als bedoeld in artikel 10 van de kapitaalsovereenkomst niet is nagekomen door niet te reageren op informatieverzoeken van [eiser] . Op 21 september 2022 heeft [eiser] (via haar advocaat) [gedaagde] een redelijke termijn gegeven om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Daar heeft [gedaagde] niet aan voldaan. [eiser] vindt dat zij daarom het recht heeft de kapitaalsovereenkomst te ontbinden en op terugbetaling van haar inbreng van € 16.000,-.
Wat is het standpunt van [gedaagde] ?
3.4
[gedaagde] betwist dat zij haar informatieverplichting onder de kapitaalsovereenkomst niet is nagekomen. Zij vindt dat [eiser] voldoende informatie heeft ontvangen, onder meer via e-mails en Whatsapp-gesprekken. Daarbij voert [gedaagde] aan dat de informatieverplichting niet gespecificeerd is en de stukken die [eiser] opvraagt niet in artikel 10 van de kapitaalsovereenkomst worden genoemd. Ook stelt [gedaagde] dat ontbinding van de kapitaalsovereenkomst niet in verhouding staat tot het aanleveren van informatie die in artikel 10 niet is gespecificeerd.
Wat beslist de rechtbank?
3.5
De rechtbank oordeelt in deze zaak dat [gedaagde] weliswaar haar informatieverplichting als bedoeld in artikel 10 van de kapitaalsovereenkomst (hierna kortweg: artikel 10) niet is nagekomen, maar dat die tekortkoming de ontbinding van de kapitaalsovereenkomst niet rechtvaardigt. Daarom wijst de rechtbank de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt zij [eiser] om de proceskosten van [gedaagde] te vergoeden.

4.Hoe komt de rechtbank tot haar beslissing?

4.1
De rechtbank licht hierna stapsgewijs toe hoe zij tot haar beslissing komt. Eerst vat zij samen waar [eiser] zich op beroept en wat er in de kapitaalsovereenkomst en in de wet is geregeld over ontbinding van de overeenkomst. Daarna licht zij toe hoe de informatieverplichting van artikel 10 van de kapitaalsovereenkomst (hierna: artikel 10) moet worden uitgelegd en dat [gedaagde] die verplichting niet is nagekomen. Vervolgens legt de rechtbank uit dat partijen in artikel 10 niet zijn afgeweken van de wettelijke regels over ontbinding en waarom de tekortkoming van [gedaagde] de ontbinding (met haar gevolgen) niet rechtvaardigt.
Waar doet [eiser] een beroep op?
4.2
[eiser] doet een beroep op artikel 10 en op de wettelijke ontbindingsregeling van artikel 6:265 BW. Artikel 10 bepaalt samengevat dat partijen tegenover elkaar een informatieverplichting hebben, ‘
op straffe van ontbinding en ongedaanmaking ten volle van de overeenkomst’ (zie r.o. 2.7). Artikel 6:265 BW bepaalt (als hoofregel) dat een partij bij een overeenkomst het recht heeft die overeenkomst te ontbinden als de andere partij een van haar contractuele verplichtingen niet nakomt, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, (de gevolgen van) deze ontbinding niet rechtvaardigt (hierna: de ‘tenzij-regel’). Ook volgens de wet leidt ontbinding van een overeenkomst (onder meer) tot de verplichting van partijen om ontvangen prestaties ongedaan te maken (artikel 6:271 BW)
Hoe moet de informatieverplichting worden uitgelegd?
4.3
Om te beoordelen of [eiser] de kapitaalsovereenkomst mag ontbinden, moet de rechtbank eerst vaststellen wat partijen over de informatieverplichting van [gedaagde] hebben afgesproken. Artikel 10 omschrijft deze verplichting als volgt:

Partijen zijn gehouden alle ter zake relevante informatie tijdig, ten volle en naar behoren aan de wederpartij kenbaar te maken, zonder dat voormelde wederpartij daartoe een expliciet verzoek dan wel schriftelijk verzoek dient te doen (…).
4.4
Partijen verschillen van mening welke informatie [gedaagde] volgens deze bepaling aan [eiser] moet verstrekken. Dat betekent dat de rechtbank deze bepaling moet uitleggen aan de hand van de betekenis die partijen in redelijkheid aan deze bepaling mogen toekennen en wat zij in redelijkheid van elkaar mogen verwachten (de Haviltex-maatstaf). Naast de tekst van artikel 10 kunnen ook andere omstandigheden voor de uitleg van deze bepaling van belang zijn.
4.5
De rechtbank stelt vast dat in de tekst van artikel 10 van de kapitaalsovereenkomst niet specifiek staat welke informatie of documenten [gedaagde] (in ieder geval) met [eiser] moet delen om aan haar informatieverplichting te voldoen. Partijen hebben vóór het aangaan van de kapitaalsovereenkomst ook niet besproken wat deze bepaling exact inhoudt. Andere feitelijke aanknopingspunten waaruit volgt welke informatie wel of niet onder deze bepaling valt, hebben partijen niet aangevoerd.
4.6
Uit de tekst van artikel 10 blijkt volgens de rechtbank wel duidelijk dat partijen beoogd hebben dat zij over en weer die informatie moeten delen die voor hun rechtsverhouding uit hoofde van de kapitaalsovereenkomst van belang is. Dit leidt de rechtbank af uit de zinsnede ‘
alle ter zake relevante informatie’. De rechtbank zal de reikwijdte van de informatieverplichting van [gedaagde] dan ook uitleggen in het licht van de aard en de strekking van de kapitaalsovereenkomst. [2]
4.7
De essentie van die overeenkomst is dat [eiser] voor het inbrengen van een kapitaal van € 16.000,- een winstrecht heeft teruggekregen van 20% van het resultaat van de bedrijfsmatige activiteiten van [gedaagde] (zie r.o. 2.5). Het (positieve of negatieve) bedrag van dit winstrecht wordt aan het einde van ieder boekjaar op een separate grootboekrekening geboekt (zie r.o. 2.6). Hieruit volgt volgens de rechtbank dat het voor [eiser] relevant is om controleerbare informatie te krijgen over het financiële resultaat van de bedrijfsmatige activiteiten van [gedaagde] .
4.8
Dit komt in grote lijnen overeen met wat partijen hierover ter zitting naar voren brachten. Zo verklaarde [eiser] ( [naam] ) dat zij, gezien haar winstrecht, er belang bij heeft om te weten wat de winst van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] is. Namens [gedaagde] verklaarde [adviseur] dat een jaarlijks eindoverzicht in de vorm van een jaarrekening en het resultaat met een toelichting, in ieder geval onder artikel 10 valt.
4.9
De rechtbank legt artikel 10 dan ook zo uit dat [gedaagde] verplicht is (afschriften van) jaarrekeningen en/of winst-en-verliesrekeningen van haar bedrijfsactiviteiten te verstrekken of daarin inzage te geven. Met (inzage in) die documenten verkrijgt [eiser] namelijk voldoende controleerbare informatie over de financiële resultaten van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] .
4.1
Anders dan [eiser] stelt, is [gedaagde] echter niet verplicht om ook (afschriften) van de door [eiser] gevraagde overnamedocumenten, alle grootboekkaarten en overeenkomsten met derden aan [eiser] te verstrekken. De rechtbank ziet niet in waarom al deze stukken zouden gelden als ‘
ter zake relevante informatie’ als bedoeld in artikel 10. [eiser] heeft dat ook niet (voldoende) duidelijk gemaakt.
Tussenconclusie: [gedaagde] is haar informatieverplichting niet nagekomen
4.11
Voorgaande uitleg van artikel 10 brengt wel mee dat [gedaagde] haar informatieverplichting niet (volledig) is nagekomen. Vaststaat namelijk dat de advocaat van [eiser] op 21 september 2022 [gedaagde] uitdrukkelijk heeft verzocht om (onder meer) de jaarrekening en/of de balans en winst- en verliesrekeningen over 2019, 2020 en 2021 en de tussentijdse balans en winst- en verliesrekening tot en met juni 2022 te verstrekken. Aan dat verzoek heeft [gedaagde] niet voldaan. Ter zitting gaf de advocaat van [gedaagde] weliswaar aan dat [eiser] wel kennis heeft genomen van de boekhoudkundige stukken van [bedrijf 1] , maar dat vindt de rechtbank onvoldoende. [eiser] ontkent dit namelijk en [gedaagde] heeft niet concreet gemaakt wanneer en hoe zij welke boekhoudkundige stukken aan [eiser] heeft laten zien. Dat mocht wel van haar verwacht worden.
4.12
De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde] tekort is geschoten in haar informatieverplichting en dat zij als gevolg van de ingebrekestelling van [eiser] in verzuim is (art. 6:82 BW).
Beroep op de ‘tenzij-regel’
4.13
De vervolgvraag is of deze tekortkoming kan leiden tot ontbinding van de kapitaalsovereenkomst. [gedaagde] voert namelijk als verweer dat de ontbinding van de kapitaalsovereenkomst niet in verhouding staat tot het niet aanleveren van de gevraagde informatie. Daarmee stelt [gedaagde] (in feite) dat de schending van haar informatieplicht (de gevolgen van) de ontbinding van de kapitaalsovereenkomst niet rechtvaardigt. [gedaagde] beroept zich dus op de ‘tenzij-regel’ van artikel 6:265 BW (zie r.o. 4.2).
Geldt de ‘tenzij-regel’ tussen partijen?
4.14
De rechtbank moet eerst beoordelen of de ‘tenzij-regel’ tussen partijen geldt. Tijdens de mondelinge behandeling stelde de advocaat van [eiser] namelijk dat partijen in artikel 10 expliciet ontbinding als consequentie van het niet nakomen van de informatieplicht zijn overeengekomen. Hoewel [eiser] dit niet expliciet maakt, vat de rechtbank dit zo op dat [eiser] stelt dat partijen de ‘tenzij-regel’ van artikel 6:265 BW contractueel hebben uitgesloten.
4.15
De rechtbank ziet dit echter anders en legt uit waarom.
4.16
Vooropstaat dat de ‘tenzij-regel’ van aanvullend recht is, wat betekent dat partijen in een overeenkomst afspraken kunnen maken die van die regel afwijken. De rechtbank moet dus onderzoeken wat partijen hierover zijn overeengekomen. [3] Dat betekent dat de rechtbank artikel 10 ook op dit punt moet uitleggen volgens de Haviltex-maatstaf (zie r.o. 4.4).
4.17
Uit de tekst van artikel 10 (zie r.o. 2.7) kan de rechtbank niet zonder meer opmaken dat partijen bedoeld hebben af te wijken van de ‘tenzij-regel’. Die tekst komt erop neer dat een tekortkoming van de ene partij in de nakoming van de informatieplicht de andere partij het recht geeft op ontbinding en ongedaanmaking van de overeenkomst. Dat komt (in grote lijnen) overeen met de hoofdregel van artikel 6:265 BW en de gevolgen (ongedaanmaking) die de wet aan ontbinding verbindt (zie r.o. 4.2). Als partijen hadden gewild de ‘tenzij-regel’ (volledig) uit te sluiten, dan had het voor de hand gelegen dit duidelijk in artikel 10 op te nemen. Dat hebben partijen niet gedaan.
4.18
Over de tekst van artikel 10 hebben partijen – als gezegd – vóór de ondertekening van de kapitaalsovereenkomst ook niet inhoudelijk gesproken of onderhandeld. Andere relevante feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat partijen bedoeld hebben af te wijken van de ‘tenzij-regel’, heeft [eiser] niet naar voren gebracht. Dat lag wel op haar weg, want [eiser] heeft op dit punt de stelplicht.
4.19
Kortom, de rechtbank legt artikel 10 niet uit als een uitsluiting of afwijking van de ‘tenzij-regel’ van artikel 6:265 BW. De ‘tenzij-regel’ geldt dus tussen partijen.
Ontbinding is niet gerechtvaardigd
4.2
Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de tekortkoming van [gedaagde] (de gevolgen van) de ontbinding van de kapitaalsovereenkomst rechtvaardigt. Hierbij kan de rechtbank alle omstandigheden van het geval meewegen, waaronder de aard en betekenis van artikel 10, in hoeverre [gedaagde] zich bewust was van de tekortkoming en of [eiser] een voor [gedaagde] minder bezwaarlijke mogelijkheid heeft om de tekortkoming te herstellen. [4] Gelet op die omstandigheden vindt de rechtbank ontbinding van de kapitaalsovereenkomst niet op zijn plaats. De rechtbank licht dit toe.
4.21
Artikel 10 strekt er (als gezegd) toe dat [eiser] met het oog op haar winstrecht voldoende op de hoogte is van het bedrijfsresultaat van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] (zie r.o. 4.7-4.9). [gedaagde] bracht hierover ter zitting naar voren dat zij [eiser] tot en met 2021 per e-mail, via Whatsapp, tijdens ontmoetingen of in telefoongesprekken heeft geïnformeerd over de financiële stand van zaken van haar bedrijfsactiviteiten. Dat heeft [eiser] niet (voldoende) weersproken. Ook spreekt [eiser] niet tegen dat zij in 2020 en 2021 aanvullende leningen aan [gedaagde] heeft verstrekt om te voorkomen dat andere financiers van [gedaagde] hun leningen of kredieten zouden opeisen. Daar komt bij dat [gedaagde] (via [adviseur] ) op 5 februari 2022 per e-mail het negatieve bedrijfsresultaat van [bedrijf 1] over het boekjaar 2021 met [eiser] heeft gedeeld. Hieruit maakt de rechtbank op dat [eiser] (in grote lijnen) wel op de hoogte is (gesteld) van het financiële wel en wee van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] . Het is dus niet zo dat aan de betekenis van artikel 10 helemaal geen recht is gedaan.
4.22
Daarnaast heeft [eiser] jarenlang zelf toegestaan dat zij geen specifieke financiële stukken ontving of kon inzien, zonder daar juridische consequenties aan te verbinden. Voor het eerst op 21 september 2022 heeft [eiser] concreet om specifieke stukken verzocht, terwijl de kapitaalovereenkomst al op 10 februari 2019 is gesloten. Ook nadat [gedaagde] (via [adviseur] ) [eiser] op 5 februari 2022 per e-mail op de hoogte stelde van (onder meer) het negatieve bedrijfsresultaat van [bedrijf 1] over 2021 (zie r.o. 2.12), vroeg [eiser] niet direct om specifieke financiële stukken. Dat deed [eiser] pas meer dan een half jaar daarna, na tussenkomst van haar advocaat. Ondanks dat [eiser] recht heeft op het ontvangen of inzien van jaarrekeningen en/of winst- en verliesrekeningen van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] , vindt de rechtbank dat [eiser] lange tijd zelf de indruk heeft gewekt dat zij daar geen grote waarde aan hechtte en dat zij uit de voeten kon met de informatie die zij (wel) van [gedaagde] (althans [adviseur] ) ontving.
4.23
Tot slot geeft [gedaagde] in haar conclusie aan nog de tijd te hebben om de informatie waar [eiser] recht op heeft aan [eiser] te verstrekken. Daaruit leidt de rechtbank af dat [gedaagde] in staat is haar informatieverplichting (alsnog) na te komen. [eiser] kan dus vorderen dat [gedaagde] haar informatieverplichting nakomt, wat voor [gedaagde] minder bezwaarlijk is dan ontbinding van de kapitaalsovereenkomst.
4.24
Al deze omstandigheden meewegend oordeelt de rechtbank dat de tekortkoming van [gedaagde] in dit geval niet rechtvaardigt dat de kapitaalsovereenkomst wordt ontbonden.
Afwijzing van de vorderingen
4.25
Dit betekent dat de rechtbank de vordering tot ontbinding van de kapitaalsovereenkomst afwijst. Het gevolg daarvan is dat [gedaagde] het bedrag van € 16.000,- niet aan [eiser] hoeft terug te betalen en [eiser] ook geen recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Tegelijkertijd betekent dit dat de kapitaalovereenkomst in stand blijft en partijen hun (wederzijdse) verplichtingen onder die overeenkomst moeten (blijven) nakomen, waaronder de informatieverplichting van artikel 10.
Proceskosten
4.26
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) van [gedaagde] vergoeden. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal
3.006,00
4.27
Over de proceskosten is [eiser] ook wettelijke rente verschuldigd, op de wijze als vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2
veroordeelt [eiser] tot vergoeding van de proceskosten van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.006,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3
veroordeelt [eiser] aan [gedaagde] een extra bedrag aan nakosten van € 90,00 én de kosten van betekening te betalen als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan 5.2 van deze beslissing heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak,
5.4
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Vlieger en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.

Voetnoten

1.UCBV staat voor [bedrijf 3] B.V., de onderneming van [adviseur] .
2.Vgl. in deze zin Hoge Raad 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7024.
3.Hoge Raad 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1071, r.o. 3.2.
4.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.