In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 januari 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 253.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport, opgesteld door taxateur J.R. Stellingwerff, aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan. Belanghebbende had ter zitting een lagere waarde bepleit, maar dit werd buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met ongeveer 10 maanden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, te verdelen tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe, en kent ook proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.