In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning in [plaats], vastgesteld op € 369.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 oktober 2023, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport, opgesteld door [taxateur 2], aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. Belanghebbende had ter zitting een lagere waarde bepleit, maar dit werd buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met ongeveer 10 maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 100. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt dat de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden ieder voor de helft verantwoordelijk zijn voor de proceskosten en het griffierecht. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, maar de schadevergoeding wordt toegewezen.