ECLI:NL:RBZWB:2023:8815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
17 december 2023
Zaaknummer
10057144 \ CV EXPL 22-2625 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst afgewezen ondanks tekortkoming

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Alwel, de eisende partij, en twee gedaagde partijen, waaronder een bewindvoerder. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een woning, waarbij Alwel stelde dat er een tekortkoming was in de nakoming van de huurovereenkomst door de gedaagde partij sub 1, die in de woning drugs had opgeslagen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een tekortkoming was, aangezien er 247 gram hasj en 100 gripzakjes in de woning zijn aangetroffen. Echter, de rechter oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. De kantonrechter heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van gedaagde partij sub 1, die onder bewind staat en psychische problemen heeft. De rechter concludeerde dat het belang van de huurder in dit geval zwaarder weegt dan het belang van Alwel om de huurovereenkomst te ontbinden. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd afgewezen, maar de kantonrechter waarschuwde dat dit als een laatste kans moet worden beschouwd. Alwel werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10057144 \ CV EXPL 22-2625
Vonnis van 6 december 2023
in de zaak van
STICHTING ALWEL, rechtsopvolger van SINGELVESTE ALLEE WONEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Roosendaal,
eisende partij,
hierna te noemen: Alwel,
gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam ten kantore van Stichting Alwel,
tegen

1.[gedaagde partij sub 1] ,

wonende te [plaats 1]
gedaagde partij sub 1,
hierna te noemen: [gedaagde partij sub 1] ,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg, advocaat te Zoetermeer,

2.de besloten vennootschap [gedaagde partij sub 2] B.V,

in haar hoedanigheid van bewindvoerder uitoefenende het bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [gedaagde partij sub 1] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
gedaagde partij sub 2,
hierna te noemen: [gedaagde partij sub 2] ,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg, advocaat te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2023 en de daarin vermelde processtukken;
- de akte overleggen producties van Alwel;
- de antwoordakten van 29 maart en 3 mei 2023;
- de rolbeslissingen van 5 april en 3 mei 2023;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023.
1.2
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
8 februari 2023. In het lichaam van dit vonnis is beslist dat Alwel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering jegens [gedaagde partij sub 1] . Verder is Alwel opgedragen te bewijzen dat in het gehuurde aan de [adres] te [plaats 1] 247 gram Hasj en 100 gripzakjes zijn aangetroffen en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd zoals vermeld in de bestuurlijke rapportage, in het bijzonder de omstandigheden rondom het aantreffen van de drugs.
2.2
Bij akte overleggen producties heeft Alwel een getekende versie van de bestuurlijke rapportage van 20 juni 2022 in het geding gebracht (productie 7) en een aanvullend proces-verbaal van 21 februari 2023 (productie 8). Alwel stelt dat zij met genoemde producties heeft voldaan aan de bewijsopdracht en dat zij het horen van getuigen niet nodig acht.
2.3
In de antwoordakte(n) heeft [gedaagde partij sub 2] gesteld dat Alwel ten aanzien van de producties geen stelling inneemt, maar alleen verwijst naar de producties. [gedaagde partij sub 2] meent dat Alwel niet is geslaagd in de bewijsopdracht en stelt dat de stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten.
2.4
Bij rolbeslissing van 5 april 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de producties zullen worden meegenomen bij de beoordeling. Omdat Alwel stelt dat zij met de stukken heeft voldaan aan de bewijsopdracht, acht de kantonrechter het niet nodig dat Alwel verwijst naar specifieke onderdelen van de producties waar zij een beroep op doet. [gedaagde partij sub 2] heeft bij antwoordakte van 3 mei 2023 nog verzocht om terug te komen op de rolbeslissing, maar de kantonrechter ziet daartoe geen aanleiding. Dit betekent dat zal worden overgegaan op een inhoudelijke beoordeling van het bewijs en van de gehele zaak.
2.5
[gedaagde partij sub 2] heeft de echtheid van productie 7 betwist, nu deze afwijkt qua opmaak en kleur ten opzichte van de bestuurlijke rapportage van 20 juni 2022 overgelegd bij dagvaarding en de (digitale) handtekening afwijkt, zodat niet kan worden gegarandeerd dat deze daadwerkelijk is geplaatst door degene wiens naam is weergegeven.
2.6
De kantonrechter ziet, anders dan [gedaagde partij sub 2] , geen aanwijzingen om te twijfelen aan de echtheid van productie 7, de bestuurlijke rapportage. [gedaagde partij sub 2] stelt dat er een streep over de pagina loopt. Dit is bij het stuk dat de kantonrechter tot haar beschikking heeft, niet het geval. Zij beschikt over een kopie zonder streep en bovendien is de kopie in kleur afgedrukt. Er is geen verschil te zien ten opzichte van het exemplaar overgelegd als productie 3 bij de dagvaarding. Dat de bestuurlijke rapportage mogelijk later is ondertekend, maakt niet dat sprake is van ‘valsheid in geschrifte’, zoals [gedaagde partij sub 2] heeft gesteld, of dat de handtekening niet echt zou zijn. Feit blijft dat de rapportage een ambtelijk stuk is en dat ervan mag worden uitgegaan dat deze is ondertekend door de politieagenten die het stuk hebben opgemaakt, behalve als er aanleiding is om hieraan te twijfelen. Deze aanleiding is er in dit geval niet.
2.7
[gedaagde partij sub 2] heeft daarnaast de echtheid van het aanvullend proces-verbaal (productie 8) betwist, nu niet blijkt wanneer de waarnemingen hebben plaatsgevonden en de handtekening niet overeenkomt met de handtekening vermeld in productie 7. Verder acht zij het aanvullend proces-verbaal tegenstrijdig met zichzelf en met productie 7.
2.8
Ook ten aanzien van productie 8, het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de echtheid van het stuk, nu dit moet worden gezien als een vervolg op dan wel verduidelijking van de bestuurlijke rapportage. Een verschil in handtekening is gebruikelijk; geen enkele handtekening wordt telkens op exact dezelfde wijze gezet. Verder volgt de kantonrechter niet het standpunt van [gedaagde partij sub 2] dat het aanvullend proces-verbaal innerlijk tegenstrijdig is met zichzelf of met de bestuurlijke rapportage, gezien de inhoud daarvan:
“Ook deze keer heeft het Flexteam zowel de hoofdingang als de toegangsdeur naar de woning [adres] te [plaats 1] in het zicht gehad en hun bevindingen vastgelegd en met elkaar gecommuniceerd. (…) Ze zagen dat er in totaal 3 mannen naar binnen zijn gelopen via de centrale hal naar de [adres] te [plaats 1] . Dit is afzonderlijk van elkaar geweest waarbij werd waargenomen dat een persoon ook een tas of een zak bij zich had en er werd gemeld dat deze zwaar oogde aan de manier van lopen. Ze hebben gezien dat de bewoner en huurder van het pand [adres] de voordeur van de woning opende en deze binnen in zijn woning liet en daarna de deur weer sloot. Er kwam een subject op een scooter aangereden en de politieagenten herkenden deze man als een drugsdealer die ze in eerdere onderzoeken hebben aangehouden en deze zagen ze ook bij [adres] te [plaats 1] naar binnen gaan en de deur werd geopend door de bewoner en huurder van het pand. (…) Er werd gezien dat het subject wat de zware tas naar binnendroeg nu zonder tas naar buiten kwam en via de centrale hal naar buiten liep. Daar is bij door de politie aangehouden en werd drugs aangetroffen bij de verdachte. Enkele momenten later kwamen nog twee verdachten de woning [adres] te [plaats 1] uitgelopen en via de centrale hal naar buiten. Deze werden aangehouden en werd drugs aangetroffen bij beide verdachten en deze werden aangehouden. (…). Gezien de feiten en omstandigheden hebben ze aan een Hulpofficier van Justitie van de Politie een machtiging tot binnentreden aangevraagd in het kader van het sterke vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Deze hebben ze verkregen (…). Daar [ [adres] te [plaats 1] ] hebben ze zichzelf gelegitimeerd, doel medegedeeld en de machtiging getoond aan de bewoner van [adres] te [plaats 1] . In de woning werd zoekend rondgekeken en daar troffen ze de volgende situatie aan. In de woning stonden er achter de televisie aan de voorzijde tegen het raam twee tassen, een van het merk Jumbo en een van het merk Mediamarkt. In de mediamarkt tas zaten ongeveer 100 grip zakjes leeg. In de Jumbo tas zaten diverse gripzakken met daarin in totaal 247 gram netto Hasj. Deze hebben de politieagenten veiliggesteld en in beslag genomen. (…)
2.9
Uit het bovenstaande blijkt naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk wat er op de dag van constatering van de strafbare feiten is voorgevallen aan het adres van [gedaagde partij sub 1] en op welke wijze de politie heeft gehandeld. De omstandigheid dat op het aanvullend proces-verbaal geen datum vermeld staat is weliswaar ongelukkig, maar gezien de strekking van het aanvullend proces-verbaal is de datum van het stuk voor de vaststelling van de gebeurtenissen van ondergeschikt belang. Verder vermeldt het aanvullend proces-verbaal de aanwezigheid van de hasj/gripzakjes op twee plekken in en buiten de woning, zodat de aanwezigheid daarvan dus wel zichtbaar was. Verder blijkt dat de mannen die drugs bij zich hadden (waarvan één een bij de politie bekende drugsdealer) in de woning zijn geweest.
2.1
[gedaagde partij sub 1] heeft zijn betrokkenheid ontkend. Tijdens de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023 heeft de gemachtigde van [gedaagde partij sub 2] aangegeven dat hij met [gedaagde partij sub 1] onder andere over de gebeurtenissen heeft gesproken, maar dat [gedaagde partij sub 1] hem niets heeft verteld over de aanwezigheid van drugs en/of de aanwezigheid van genoemde personen in het gehuurde. Daarmee is onvoldoende weersproken dat de drugs in de woning is gebracht en/of gehaald. Ook in de antwoordakten is daarop niet ingegaan. Evenmin is stelling ingenomen over de bewijsopdracht, anders dan dat het bewijs niet mag worden meengenomen en dat de waarde van het bewijs in twijfel wordt getrokken. [gedaagde partij sub 2] heeft nog in haar antwoordakte van 3 mei 2023 gesteld dat het hebben van hasj niet zonder meer strafbaar is. Zij heeft echter geen argumenten genoemd waarom het aanwezig hebben van hasj in dit concrete geval niet in strijd met de Opiumwet zou zijn. De kantonrechter gaat daarnaast voorbij aan de opmerking dat alleen “hasjiesj” is vermeld op lijst II van de Opiumwet, terwijl in de bestuurlijke rapportage is vermeld dat “hasj” is aangetroffen, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat de benaming “hasj” wordt gebruikt om te verwijzen naar “hasjiesj” zoals vermeld op lijst II van de Opiumwet.
2.11
Op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige Woonruimte van juni 2012 van toepassing verklaard. In de Algemene Huurvoorwaarden is in artikel 6.11 opgenomen dat het huurder niet is toegestaan in de gehuurde hennep te kweken dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.
2.12
Alwel is geslaagd in de bewijsopdracht, zodat bewezen is dat in het gehuurde 247 gram hasj en 100 gripzakjes zijn aangetroffen. De kantonrechter concludeert op grond van het bovenstaande met Alwel dat sprake is van een tekortkoming volgens de algemene voorwaarden die maakt dat de huurovereenkomst kan worden ontbonden. Het is alleen de vraag of de tekortkoming gezien haar aard zodanig is dat deze een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
2.13
Zoals Alwel zelf ook aangeeft, heeft zij de zorg voor de leefbaarheid van de woonomgeving van haar huurders. De handel in drugs en het voor winstbejag faciliteren daarvan zijn factoren die (andere vormen van) criminaliteit kunnen aantrekken en die de woonomgeving daarom in negatieve zin kunnen beïnvloeden. Het is algemeen bekend dat overlast en criminaliteit die kunnen worden gerelateerd aan de aanwezigheid van drugs zich niet slechts beperkt tot de daarbij betrokken personen en daarvoor gebruikte gebouwen maar meer dan eens ook niet betrokken derden tot slachtoffer maken. Alwel heeft dan ook een zwaarwegend belang bij haar wens om tegen huurders waar drugs is aangetroffen op te treden om de leefbaarheid van de woonomgeving te waarborgen.
2.14
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij sub 2] de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde partij sub 1] toegelicht. [gedaagde partij sub 1] staat al lange tijd onder bewind, zijn geestelijke en lichamelijke toestand maakten dat hij zelf zijn financiën niet kon beheren. De schulden zijn afgelost en hij is nu financieel stabiel. Als gevolg van een hersenvliesontsteking heeft [gedaagde partij sub 1] psychische en mentale klachten. Hij is volledig afgekeurd en wordt begeleid door maatschappelijk werk. [gedaagde partij sub 2] stelt zich zorgen te maken als de huurovereenkomst wordt ontbonden. [gedaagde partij sub 1] beschikt niet over een netwerk en kan zich vermoedelijk moeilijk zelf redden. Weliswaar worden de stellingen van [gedaagde partij sub 2] niet met stukken onderbouwd, maar de kantonrechter acht het relaas van de bewindvoerder geloofwaardig. Daarbij komt dat niet gebleken is dat zich na de aanhouding van [gedaagde partij sub 1] nog incidenten of voorvallen gerelateerd aan drugs of andere strafbare feiten hebben voorgedaan. De politie heeft in de bestuurlijke rapportage ook aangegeven dat [gedaagde partij sub 1] niet eerder met justitie in aanraking is geweest in verband met de Opiumwet en dat het vermoeden bestaat dat [gedaagde partij sub 1] zijn woning ter beschikking heeft gesteld, al dan niet vrijwillig. De kantonrechter sluit niet uit dat misbruik wordt gemaakt van zijn goedheid richting de buurt. Daarnaast weegt de kantonrechter mee dat het in dit geval gaat om het aanwezig hebben van hasj en dus niet om harddrugs zoals cocaïne.
2.15
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de door [gedaagde partij sub 2] namens [gedaagde partij sub 1] naar voren gebrachte omstandigheden dermate bijzonder en zwaarwegend zijn dat het woonbelang van [gedaagde partij sub 1] in dit geval zwaarder weegt dan het belang van Alwel. Dit betekent dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal worden afgewezen. De kantonrechter wijst er daarbij uitdrukkelijk op dat dit als een laatste kans moet worden beschouwd. Indien [gedaagde partij sub 1] in de (nabije) toekomst alsnog met drugsgebruik of -handel in aanraking komt, zal hoogstwaarschijnlijk een ontbinding van de huurovereenkomst volgen.
2.16
Alwel zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, Deze kosten worden aan de kant van [gedaagde partij sub 1] begroot op € 199,00 (tweemaal een half punt omdat het antwoord en de eerste mondelinge behandeling tevens zien op de bijstand voor [gedaagde partij sub 2] en laatstgenoemde met [gedaagde partij sub 1] is te vereenzelvigen).
2.17
Alwel zal ook als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde partij sub 2] . De proceskosten van [gedaagde partij sub 2] worden begroot op € 397,00 (in totaal 1,5 punt à € 199,00 per punt inclusief nakosten ad € 98,50). Daarbij is voor de mondelinge behandeling na tussenvonnis geen salaris toegekend nu anders dan aangekondigd geen getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde partij sub 1] heeft plaatsgevonden en slechts in beperkte mate sprake is geweest van nieuwe feiten en omstandigheden die eerder niet zijn besproken dan wel hadden kunnen worden besproken. Aan de conclusie van antwoord en de eerste mondelinge behandeling wordt ook ieder een half punt toegekend vanwege overlap met de bijstand van [gedaagde partij sub 1] . Tot slot wordt aan beide aktes in totaal een half punt toegekend, omdat de reactie op de door Alwel als bewijs ingebrachte producties ook in één akte had kunnen worden gegeven.

3.De beslissing

De kantonrechter
verklaart Alwel niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van [gedaagde partij sub 1] ;
wijst de vordering jegens de bewindvoerder af;
veroordeelt Alwel in de proceskosten van € 397,00 van [gedaagde partij sub 2] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Alwel ook de kosten van betekening betalen,
veroordeelt Alwel in de proceskosten van € 199,00 van [gedaagde partij sub 1] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Alwel ook de kosten van betekening betalen,
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op
6 december 2023.