ECLI:NL:RBZWB:2023:8827

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
C/02/415106 / KG ZA 23-519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming van de zorgregeling en voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man vorderde onder andere de afgifte van hun minderjarige dochter aan hem, alsook nakoming van een zorgregeling die eerder was vastgesteld. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie dat de dochter aan haar zou worden toevertrouwd en dat de omgang met de man zou worden opgeschort. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen van beide partijen, maar heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om voorlopig bij de vrouw te verblijven. De rechter heeft daarbij de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming meegewogen, die zich grote zorgen maakt over de ontwikkeling van de minderjarige. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen en de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij de omgang tussen de man en de minderjarige voorlopig in handen van de GI wordt gelegd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/415106 / KG ZA 23-519
Vonnis in kort geding van 29 november 2023
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat: mr. N. van Vliet te Breda,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de op 7 november 2023 van mr. Van Vliet ontvangen brief met als bijlage productie 25;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 10 november 2023;
- de door mr. Van Vliet tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities;
- de door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een zittingsvertegenwoordigervan de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheidingsbeschikking is op [datum] 2014 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 13 maart 2018 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man bepaald.
2.4
Partijen hebben op 11 december 2018 een nader ouderschapsplan gesloten waarin zij nadere afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vrouw. Dit ouderschapsplan is in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 25 februari 2019 opgenomen.
2.5
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 9 juli 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 9 juli 2023.
2.6
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 23 juli 2020 is de man veroordeeld tot nakoming van de in het ouderschapsplan van 11 december 2018 overeengekomen zorgregeling.
2.7
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 27 juli 2021 is bepaald dat de GI voorlopig de bevoegdheid kreeg om vorm te geven aan de contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] .
2.8
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 25 november 2022 is het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan d.d. 11 december 2018 en de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 27 juli 2021 gewijzigd en bepaald dat er voortaan geen zorgregeling tussen [minderjarige] en de vrouw zal gelden.
2.9
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.1
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- de vrouw te veroordelen om [minderjarige] binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de man af te geven en de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 13 maart 2018 (gewezen in de procedure met zaaknummers C/02/339221 FA RK 17-6955 en C/02/339225 FA RK 17-6957) voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de man te machtigen om dit vonnis te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm;
- de vrouw te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de man af te geven de goederen tot dagelijks gebruik van [minderjarige] , te weten haar kleding, schoolboeken, fiets en telefoon;
Subsidiair:
  • de Raad te gelasten een (beschermings)onderzoek uit te voeren naar de (on)mogelijkheden van (herstel van) contact tussen [minderjarige] en de vrouw;
  • de vrouw te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft met het voldoen van het onder I en II gevorderde;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
Door de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen zijn de afgelopen jaren in diverse procedures verwikkeld geweest. Na de echtscheiding tussen partijen is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man bepaald en is er een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vrouw vastgelegd. Op 28 mei 2020 kwam [minderjarige] overstuur bij de man thuis aan en gaf aan dat ze niet meer naar de vrouw wilde vanwege seksueel misbruik door de partner van de vrouw. In juni 2020 rezen er vermoedens van seksueel misbruik van [minderjarige] door de partner van de vrouw. In de jaren hierna is diverse hulpverlening ingezet ten behoeve van verbetering van de oudercommunicatie en ook voor [minderjarige] . Ondanks alle ingezette hulpverlening bestond er bij [minderjarige] geen ruimte voor contact met de vrouw. Daarnaast is Jeugdbescherming Brabant als GI betrokken geweest in het kader van de ondertoezichtstelling. Maar ook de inzet van de GI heeft niet geleid tot contactherstel tussen de vrouw en [minderjarige] . Uiteindelijk is bij beschikking van 25 november 2022 bepaald dat er geen contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] vastgelegd zal worden. Op 9 juli 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] geëindigd door middel van een overdracht naar het vrijwillig kader. Na het eindigen van de ondertoezichtstelling is het gedrag van [minderjarige] verslechterd. Ze is gaan stelen, liegen en hield zich niet aan afspraken. Ook is de man gebleken dat [minderjarige] contact heeft met meerderjarige mannen. Tijdens de (nieuwe) intake bij [psychologisch centrum] op 16 augustus 2023 bleek dat [minderjarige] openstaat voor contactherstel met de vrouw. Ook bleek uit dit gesprek dat er al een tijd lang contact plaatsvond tussen [minderjarige] en de vrouw, waar de man niets vanaf wist. Er heeft daarna een gesprek plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de voormalig gezinsvoogd van de GI en er is een stappenplan tot contactherstel gemaakt onder begeleiding van [psychologisch centrum] . Op 28 september 2023 is [minderjarige] niet thuis gekomen uit school maar bleek zij naar de vrouw toe te zijn gegaan. Juist op die dag stond de overdracht van de GI naar het CJG gepland. Het vertrek van [minderjarige] naar de vrouw is volledig voorbereid en geheel achter de rug van de man om vormgegeven. Momenteel weigert zowel de vrouw als [minderjarige] ieder contact met de man. De man maakt zich grote zorgen om [minderjarige] . Zo verschijnt zij regelmatig niet op school en komt zij ook afspraken met hulpverlening niet na. Ook is haar buddy bij [jeugdzorg] gestopt. Daarnaast heeft [minderjarige] nauwelijks meer contact met haar vriendinnen. [minderjarige] heeft jarenlang geen enkel contact met de vrouw gehad en nu verblijft [minderjarige] van de ene op de andere dag volledig bij de vrouw en weigert ze ieder contact met de man. Zowel de man als de hulpverlening hebben geen zicht op [minderjarige] meer. Het is in het belang van [minderjarige] dat er weer contact tussen de man en haar plaatsvindt. Voordat [minderjarige] terug bij de man komt wonen is het wel noodzakelijk dat er gesprekken met de hulpverlening worden gevoerd. Nu de vrouw niet wil meewerken aan een terugkeer van [minderjarige] vordert de man onder meer de vrouw te veroordelen tot afgifte van [minderjarige] en van haar spullen.
3.3
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de afspraken in het ouderschapsplan d.d. 11 december 2018, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant locatie Breda d.d. 13 maart 2018 bekend onder rolnummers C/02/339221 / FA RK 17-6955 en C/02/339225 / FA RK 17-6957 en de omgang tussen de man en [minderjarige] worden opgeschort c.q. geschorst in afwachting van het raadsonderzoek en strafrechtelijk onderzoek, althans een regeling die de rechtbank juist acht;
  • te bepalen dat [minderjarige] wordt toevertrouwd aan de vrouw;
  • te bepalen dat de man het paspoort van [minderjarige] afgeeft aan de vrouw op straffe van een dwangsom van € 250,- euro per dag met een maximum van € 10.000,-;
  • de man te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de (na)kosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis – en- voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
  • een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren.
3.4
Ter onderbouwing van haar verweer en vorderingen voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan. [minderjarige] is jarenlang het slachtoffer geweest van ouderonthechting en ouderverstoting door de man. De man belast [minderjarige] met volwassen zaken en voert nog steeds strijd tegen de vrouw en haar familie. De vrouw heeft sinds de zomer weer contact met [minderjarige] . [minderjarige] heeft dit contact geheim gehouden voor de man. De man heeft nooit emotionele toestemming gegeven aan [minderjarige] voor contact tussen haar en de vrouw. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij de afgelopen jaren alles rondom het seksueel misbruik waarvan zij de partner van de vrouw beschuldigde, moest verzinnen van de man en moest opschrijven in een schriftje. [minderjarige] wil onder geen beding contact met haar vader, maar de man luistert hier niet naar. De vrouw heeft 3,5 jaar gevochten om weer moeder te mogen zijn van [minderjarige] . [minderjarige] is door de man beroofd van haar leven. In de afgelopen periode heeft niemand, ook niet de hulpverlening, naar [minderjarige] geluisterd. [minderjarige] heeft rust nodig om alle heftige gebeurtenissen uit het verleden en al het verdriet dat haar is aangedaan door de man en zijn familie, te verwerken. [minderjarige] heeft nog een lange weg te gaan maar met de juiste zorgbehandeling kan zij weer gelukkig worden. De man weigert het paspoort van [minderjarige] af te geven en betrekt allerlei instanties erbij om informatie over [minderjarige] in te kunnen winnen. De omgang tussen de man en [minderjarige] moet worden geschorst en [minderjarige] moet aan de vrouw worden toevertrouwd zodat ze eindelijk tot rust kan komen en haar eigen identiteit kan ontwikkelen.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Op grond van de stukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.2
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij zich grote zorgen maakt over [minderjarige] en haar ontwikkeling. De voor haar ingezette hulpverlening om de heftige gebeurtenissen uit het verleden te kunnen verwerken, lijkt te stagneren. In het verleden heeft [minderjarige] heftige uitspraken gedaan over vermeend seksueel misbruik aan de zijde van de vrouw en nu lijkt de situatie helemaal te zijn omgedraaid. [minderjarige] zit ontzettend klem tussen beide ouders. Ze voelt zich blijkbaar niet veilig op school, gaat regelmatig ook niet naar school, en haar buddy van [jeugdzorg] is gestopt. Het is noodzakelijk dat er een spoedmaatregel komt in de vorm van een voorlopige ondertoezichtstelling. Het eerste doel waaraan gewerkt moet worden is helder krijgen waar [minderjarige] op dit moment veilig kan verblijven en het is aan de GI om dan mogelijk nadere verzoeken in te dienen. Op grond van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling kan de Raad geen passend advies geven over de vorderingen van partijen. De Raad adviseert de behandeling van de vorderingen van partijen aan te houden in afwachting van de eerste onderzoeksresultaten van Stichting Jeugdbescherming Brabant, de beoogde gecertificeerde instelling.
In conventie
4.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat tot uitgangspunt strekt dat de tussen partijen overeengekomen zorgregeling in beginsel moet worden nageleefd. Dit is slechts anders indien er zodanige nieuwe feiten en omstandigheden zijn dat moet worden geoordeeld dat onverkorte nakoming van de overeengekomen regeling niet (langer) verenigbaar is met de belangen van [minderjarige] .
4.4
Op grond van de stukken, het standpunt van [minderjarige] dat zij voorlopig beslist niet terug wil naar haar vader, en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling (de volkomen tegengestelde verhalen van partijen) is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om de vorderingen van de man in conventie toe te wijzen en de vrouw te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen overeengekomen zorgregeling. Gebleken is dat [minderjarige] grote bezwaren heeft tegen contact met de man. De aard van de beschuldigingen die [minderjarige] heeft geuit zijn niet voor alle partijen duidelijk maar wel duidelijk is dat het om strafrechtelijke zaken gaat. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende zicht of de heftige beschuldigingen van [minderjarige] waar of niet waar zijn. Maar in beide gevallen geldt dat [minderjarige] ontzettend klem zit in de hele situatie. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [minderjarige] eerder uitspraken heeft gedaan over seksueel misbruik in de opvoedsituatie bij de vrouw, waarbij [minderjarige] absoluut geen contact wilde met de vrouw.
Omdat het in deze situatie zeer belangrijk is dat op zo kort mogelijke termijn zicht komt op [minderjarige] heeft de voorzieningenrechter, met instemming van beide partijen, het door de Raad tijdens de mondelinge behandeling gedane verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling toegewezen. Het eerste doel waaraan Stichting Jeugdbescherming Brabant, de benoemde uitvoerend GI, dient te gaan werken is de beoordeling van de veiligheid van [minderjarige] en te onderzoeken waar zij dient te gaan verblijven. Dit alles tezamen beziend, daarbij betrekkende dat [minderjarige] reeds sinds 28 september 2023 bij haar moeder en partner verblijft zonder dat er acute signalen zijn dat dit verblijf onveilig is, en de verwachting dat op korte termijn op basis van de bevindingen van de GI er een beoordeling plaatsvindt van het voor [minderjarige] meest passende verblijf (waarbij de GI ook de juridische middelen heeft om [minderjarige] of bij één van de ouders te plaatsen of op een neutrale plek), maakt dat de voorzieningenrechter de mening van [minderjarige] zwaar laat wegen en het voor dit moment het meest in het belang acht van [minderjarige] om bij de vrouw te verblijven. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat er gezien de bevoegdheden van de GI in deze situatie geen aanleiding bestaat om de beslissing over de vorderingen met betrekking tot de vraag waar [minderjarige] dient te verblijven aan te houden.
4.5
Het bovenstaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter de vordering van de man in conventie tot afgifte van [minderjarige] aan de vrouw, zal afwijzen. Dit leidt er dientengevolge toe dat de voorzieningenrechter ook de vordering van de man in conventie strekkende tot afgifte van de goederen tot dagelijks gebruik van [minderjarige] op straffe van verbeurte van een dwangsom zal afwijzen.
4.6
De man heeft gevorderd een onderzoek door de Raad te gelasten naar de (on)mogelijkheden van contactherstel tussen [minderjarige] en de vrouw. Gebleken is dat de vrouw op 8 november jl. een bodemprocedure bij de rechtbank is gestart, bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/415830 / FA RK 23-5265 strekkende tot wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling. De voorzieningenrechter acht het raadzaam om de Raad nu al een verzoek tot onderzoek te doen, waarbij de voorzieningenrechter tevens op verzoek van de advocaat van de man de Raad zal verzoeken te adviseren ten aanzien van de vraag of het gezamenlijk gezag in stand dient te blijven. De voorzieningenrechter zal dan ook de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, verzoeken om vooruitlopend op deze bodemprocedure een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Bestaat er, bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Vorderingen van de vrouw in reconventie
4.7
Hetgeen de voorzieningenrechter hierboven heeft geoordeeld omtrent de vorderingen van de man in conventie leidt ertoe dat de vorderingen van de vrouw in reconventie om te bepalen dat [minderjarige] voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd en te bepalen dat de man het paspoort van [minderjarige] afgeeft, zullen worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal ten aanzien van de omgang tussen de man en [minderjarige] bepalen dat deze voorlopig in handen van de GI wordt gelegd, nu er geen sprake is van een geldende zorgregeling. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Zowel in conventie als in reconventie
4.8
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/415830 / FA RK 23-5265 een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven in r.o. 4.6 vermelde vragen, welk rapport tijdig voorafgaand aan de nog te plannen mondelinge behandeling dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;
in reconventie
5.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat [minderjarige] voorlopig wordt toevertrouwd aan de
vrouw;
5.3
bepaalt dat eventuele omgang tussen de man en [minderjarige] door de GI Stichting Jeugdbescherming Brabant zal worden ingevuld in het kader van de (voorlopige) ondertoezichtstelling;
5.4
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, de man tot afgifte van het paspoort van [minderjarige] aan de vrouw;
in conventie en in reconventie
5.5
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.