In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee B.V.'s over de betaling van facturen en schadevergoeding. De eiser in conventie, [eiser in conventie] B.V., had graafwerkzaamheden uitgevoerd voor de gedaagde in conventie, [gedaagde in conventie] B.V. De gedaagde stelde dat er schade was ontstaan door de werkzaamheden, specifiek dat een keldermuur naar binnen was verschoven door het gebruik van een te zware graafmachine. De eiser vorderde betaling van drie facturen ter hoogte van € 16.710,-, plus rente en kosten, en stelde dat de gedaagde in conventie niet had betaald. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de schade hoger was dan de facturen, en dat de eiser aansprakelijk was voor de schade door wanprestatie.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in conventie niet voldoende feiten had aangevoerd om te onderbouwen dat de schade was ontstaan door de werkzaamheden van de eiser. De rechter verwierp de stelling van de gedaagde dat de keldermuur naar binnen was verschoven en concludeerde dat de eiser aan zijn verplichtingen had voldaan. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de facturen, inclusief een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, maar niet het volledige bedrag. De vorderingen in reconventie van de gedaagde werden afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de eiser schade had geleden waarvoor de gedaagde aansprakelijk was.
De rechter legde de proceskosten ten laste van de gedaagde in conventie, omdat deze partij ongelijk had gekregen. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de stelplicht in civiele procedures en de noodzaak om schade en aansprakelijkheid goed te onderbouwen.