In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure. De eiseres, [eiseres] B.V., had [gedaagde] B.V. in vrijwaring opgeroepen naar aanleiding van een eerdere procedure tussen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. waarin schade werd geclaimd door [bedrijf 2] B.V. als gevolg van werkzaamheden uitgevoerd door [bedrijf 1] B.V. De werkzaamheden werden uitgevoerd met een graafmachine die door [gedaagde] was ingehuurd. De eiseres vorderde betaling van [gedaagde] op basis van de vrijwaringsprocedure, maar de kantonrechter heeft de vordering in de vrijwaring afgewezen. Hierdoor was er geen grondslag voor de vordering in ondervrijwaring, die eveneens werd afgewezen.
De procedure begon met een dagvaarding op 26 september 2022, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 31 oktober 2023. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiseres] niet kon worden toegewezen, omdat de vordering in de vrijwaringsprocedure tussen [bedrijf 1] B.V. en [eiseres] was afgewezen. Dit leidde tot de conclusie dat [gedaagde] niet kon worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres].
De rechter heeft [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] zijn vastgesteld op € 1.058,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Dijkman op 13 december 2023.