ECLI:NL:RBZWB:2023:8917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
C/02/373865 / HA ZA 20-368 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij goederenvervoer en bewijsvoering van schade

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de rechtbank op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een transportovereenkomst. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.M. Schouten-Hennen, vorderde schadevergoeding van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.A.R.C. Padberg, en de Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV, vertegenwoordigd door mr. V.R. Pool. De kern van de zaak betrof de vraag of eiser in staat was te bewijzen wat de waarde en het gewicht was van de lading die gedaagde had geladen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet geslaagd was in zijn bewijsopdracht, ondanks dat hij getuigen had gehoord en stukken had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat zonder bewijs van de marktwaarde van de goederen, er geen basis was om de schade vast te stellen op basis van het gewicht van de lading, zoals bedoeld in artikel 8:1105 BW. Hierdoor werden zowel de primaire als de subsidiaire vordering van eiser afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde werden vastgesteld op € 9.332,00. In de vrijwaringszaak, die samenhing met de hoofdzaak, werd eveneens de vordering afgewezen en werd eiser in de proceskosten van Nationale Nederlanden veroordeeld tot een bedrag van € 6.253,00. De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
Civiel recht, cluster II, handelsrecht
Middelburg
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 13 september 2023
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer : C/02/373865 / HA ZA 20-368
[eiser in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser in de hoofdzaak] ,
advocaat: mr. D.M. Schouten-Hennen te Heerhugowaard,
tegen
[gedaagde sub 1 in hoofdzaak] mede hodn [bedrijf gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] ,
advocaat: mr. M.A.R.C. Padberg te Rotterdam,
en
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV,
gevestigd te Den Haag,
aan de zijde van gedaagde ex artikel 214 Rv gevoegde partij,
hierna te noemen NN,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/382164 / HA ZA 21-71 van
[eiser in de vrijwaringszaak] mede hodn [bedrijf eiser in de vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats 2] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser in de vrijwaringszaak] ,
advocaat mr. M.A.R.C. Padberg te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen NN,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022
- de akte wijziging van eis van [eiser in de hoofdzaak]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 februari 2023
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 juni 2023.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van12 oktober 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
[eiser in de hoofdzaak] heeft voorafgaand aan de zitting van 16 februari 2023 een akte wijziging van eis ingediend. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft de advocaat van [eiser in de hoofdzaak] verklaard dat daarin abusievelijk de aanvulling “Te verklaren voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst is ontbonden wegens wanprestatie aan de zijde van gedaagde” is opgenomen. Deze aanvulling is daarom alsnog ingetrokken. [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] en NN hebben geen processueel bezwaar gemaakt tegen de overige eiswijziging, die - samengevat - inhoudt dat [eiser in de hoofdzaak] thans subsidiair betaling van een bedrag van € 87.335,80 (€ 3,40 voor elke kilo verdwenen lading) vordert. De rechtbank gaat daarom bij de beoordeling uit van de aldus gewijzigde vordering van [eiser in de hoofdzaak] . Aangezien de aangevoerde materiële grondslag van de subsidiaire vordering gelijk is aan die van de oorspronkelijke (thans primaire) vordering, leidt dit niet tot een andere beoordeling dan al in de tussenvonnissen is opgenomen.
3.2.
In het vonnis van 12 oktober 2022 heeft de rechtbank overwogen dat [eiser in de hoofdzaak] met het overleggen van stukken niet was geslaagd te bewijzen wat de waarde en het gewicht was van de lading, zoals hem bij vonnis van 27 juli 2022 was opgedragen. [eiser in de hoofdzaak] is daarop in de gelegenheid gesteld om getuigenbewijs te leveren. Hij heeft daartoe zichzelf en [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] als getuigen laten horen.
3.3.
[eiser in de hoofdzaak] heeft - samengevat en voor zover van belang - verklaard over de kratjes die hij bij [bedrijf] had besteld. Dat waren volgens hem inklapbare kratjes van 40 x 30 die aan de lange zijde 14 cm hoog waren en aan de korte zijde 20 à 22 cm. Aan de bovenkant van korte zijde zat een lipje van 1 à 1,5 cm waarmee je het krat open en dicht kon klappen. Dat was het hoogste punt. Hoe dat er precies uit zou zien, weet [eiser in de hoofdzaak] niet. [eiser in de hoofdzaak] had deze kratten nog nooit eerder in Nederland gezien, alleen een keer op tv. Ze leken hem een gat in de markt. Dat op de factuur alleen de maximale hoogte van de kratten is vermeld, is volgens hem gebruikelijk. De stapelhoogte van een ingeklapt krat was 3,6 cm, maar indien op elkaar gestapeld 3 cm. Bij 70 lagen is de hoogte van een pallet dan, inclusief het pallet zelf, 225 cm. Over het materiaal heeft [eiser in de hoofdzaak] het niet met [bedrijf] gehad, maar het ging volgens hem duidelijk om kunststof kratten, net zoals de EPS kratten. [eiser in de hoofdzaak] weet niet wie de producent van de kratten zou zijn en kan van een zelfde krat ook geen plaatje laten zien omdat ze speciaal op zijn bestelling zouden worden gemaakt. De aan hem aangeboden kratjes waren zwart. [eiser in de hoofdzaak] weet niet of [bedrijf] daadwerkelijk de kratten die hij had besteld op de vrachtwagen van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] heeft geladen. Hij is daar niet bij geweest en heeft het daar ook niet meer met de mensen van [bedrijf] over gehad.
3.4.
[gedaagde sub 1 in hoofdzaak] heeft - samengevat en voor zover van belang - verklaard dat de mensen van [bedrijf] 33 pallets in zijn trailer hebben geladen en dat hij geen reden had om eraan te twijfelen dat er kratjes op de pallets lagen. De pallets waren standaard euro-pallets van 120 x 80 x 15 cm. De pallets waren allemaal even hoog en gewikkeld in zwarte folie, maar aan de bovenkant deels nog open. [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] zag kunststof randen, zoals bij kratjes. De kleur was antraciet. [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] zag onder de folie ook randen, maar weet niet hoeveel stapels er op de pallets waren gestapeld. De pallets werden via de zijkant met een heftruck in de trailer geladen. De opening is ongeveer 2,58 à 2,60 m hoog en de pallets waren 20 à 30 cm lager dan die opening. [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] weet niet wat het gewicht van de lading was, maar had geen redenen om te twijfelen aan het gewicht van de lading zoals dat op de vrachtbrief stond. [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] verklaart wel een verschil te merken tussen bijvoorbeeld 5.000 of 25.000 kilo.
Verder verklaart [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] dat hij ter plaatse zelf de vrachtbief heeft opgemaakt, omdat die niet aanwezig was, ook geen pakbon of iets dergelijks. Van inklapbare kratten (in het algemeen) weet [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] verder niets.
3.5.
De verklaring van [eiser in de hoofdzaak] heeft, nu hij partij is en de bewijsopdracht heeft, beperkte bewijskracht. Zijn verklaring kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van (ander) onvolledig bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband dat de verklaring van [eiser in de hoofdzaak] geen aanvulling vormt op het reeds door hem overgelegde schriftelijk bewijs. In tegendeel: uit geen van de eerder door hem in de procedure overgelegde stukken blijkt dat de door [eiser in de hoofdzaak] bij [bedrijf] bestelde kratten, uitgeklapt, aan de lange zijde lager waren dan aan de korte zijde en dat de korte zijden voorzien waren van een lipje. [eiser in de hoofdzaak] heeft dit ook niet eerder aangevoerd, of desgevraagd verklaard, noch ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, noch in het kader van het in opdracht van NN verrichte toedrachtsonderzoek door CED Nederland BV. Dat had wel voor de hand gelegen aangezien het kennelijk, zoals [eiser in de hoofdzaak] zelf verklaart, gaat om een specifiek model krat dat duidelijk afwijkt van “reguliere” inklapbare kratten (zoals [eiser in de hoofdzaak] tijdens het getuigenverhoor heeft getoond en ook te zien zijn op de diverse foto’s die zich in het dossier bevinden) en volgens hem ook blijkbaar “een gat in de markt” waren. Dat [eiser in de hoofdzaak] pas als getuige deze specifieke omschrijving van de door hem bestelde kratten geeft, tast daarom de geloofwaardigheid van zijn verklaring aan. Overigens volgt uit de verklaring van [eiser in de hoofdzaak] ook niet dat hij zelf uit eigen waarneming kan bevestigen dat de lading die [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] op 15 november 2019 bij [bedrijf] BV heeft geladen, bestond uit de door hem bestelde kratten, los van de vraag welke kratten hij nu eigenlijk had besteld.
3.6.
Ook de verklaring van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] vormt daarvan geen bewijs. Uit zijn verklaring volgt immers dat hij weliswaar heeft gezien dat de lading uit kratten bestond, maar dat hij zelf niet heeft kunnen vaststellen hoeveel en welk type kratten het betrof. Bovendien verklaart [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] dat de kratten antraciet waren, terwijl [eiser in de hoofdzaak] heeft verklaard dat hij, zoals ook op de factuur is vermeld, zwarte kratten had besteld. [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] verklaart verder dat hij de vrachtbrief zelf aan de hand van de door [bedrijf] verstrekte gegeven heeft ingevuld en dat een pakbon ontbrak. De juistheid van die gegevens heeft [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] niet gecontroleerd. Of de lading bestond uit de kratten waarover [eiser in de hoofdzaak] in zijn verklaring spreekt, kan dus niet uit de verklaring van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] worden afgeleid. [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] verklaart evenmin over de waarde van inklapbare kratten in het algemeen. Over het gewicht van de lading heeft [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] verklaard dat hij geen redenen had om te twijfelen aan het gewicht, zoals dat op de - door hem zelf ingevulde - vrachtbrief stond, toen hij met de vrachtwagen reed. Hij verklaart in dit verband “Je merkt wel een verschil tussen bijvoorbeeld 5.000 of 25.000 kilo”. De rechtbank oordeelt deze verklaring onvoldoende bewijs voor de stelling van [eiser in de hoofdzaak] dat het ging om een gewicht van 25687 kg, zoals op de vrachtbrief is vermeld. De door [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] zelf genoemde marge geeft daarvoor teveel ruimte om de schade, al dan niet door middel van schatting, vast te stellen.
3.7.
[eiser in de hoofdzaak] heeft het hem opgedragen bewijs niet geleverd, zodat niet is komen vast te staan wat de waarde en het gewicht was van de lading die [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] , ter uitvoering van de door ESN op 11 november 2019 aan [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] verstrekte transportopdracht, op 15 november 2019 bij [bedrijf] BV in [plaats] heeft opgehaald.
3.8.
Nu [eiser in de hoofdzaak] het hem opgedragen bewijs niet heeft geleverd, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de verklaring van de in contra-enquête gehoorde getuige aan de zijde van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] .
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de primaire vordering van [eiser in de hoofdzaak] moet worden afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan een vaststelling van de schade op basis van het gewicht van de lading (op grond van artikel 8:1105 BW), zolang niet vaststaat wat de marktwaarde van de goederen is. Nu [eiser in de hoofdzaak] die marktwaarde niet heeft bewezen, kan de rechtbank niet vaststellen of er aanleiding is de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] te beperken tot het in artikel 8:1105 BW bedoelde bedrag € 3,40 per kg. De marktwaarde kan immers ook lager zijn. Daaruit volgt dat ook de subsidiaire vordering van [eiser in de hoofdzaak] moet worden afgewezen.
3.10.
[eiser in de hoofdzaak] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
3.11.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] vastgesteld op:
  • griffierecht € 1.639,00
  • salaris advocaat € 7.520,00 (4 punten x tarief € 1.880,00)
  • nakosten
Totaal € 9.332,00,
te vermeerderen met een bedrag van € 90,00 indien [eiser in de hoofdzaak] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
3.12.
NN heeft zich vrijwillig in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] gevoegd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de door NN in de hoofzaak gemaakte proceskosten voor haar rekening te laten. De proceskosten van NN zullen daarom worden vastgesteld op nihil.

4.De verdere beoordeling in de vrijwaringszaak

4.1.
Aangezien de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen, is er geen grond voor toewijzing van de vordering in de vrijwaringszaak. Die vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.2.
[eiser in de vrijwaringszaak] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten van NN worden veroordeeld. De proceskosten van NN worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 4.200,00
  • salaris advocaat € 1.880,00 (2 punten x tarief € 1.880,00)
  • nakosten
Totaal € 6.253,00,
te vermeerderen met een bedrag van € 90,00 indien [eiser in de vrijwaringszaak] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer : C/02/373865 / HA ZA 20-368
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser in de hoofdzaak] af,
5.2.
veroordeelt [eiser in de hoofdzaak] in de proceskosten, aan de zijde van NN vastgesteld op nihil en aan de zijde van [gedaagde sub 1 in hoofdzaak] tot dit vonnis vastgesteld op € 9.332,00, te vermeerderen met een bedrag van € 90,00 indien [eiser in de hoofdzaak] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/382164 / HA ZA 21-71:
5.4.
wijst de vordering van [eiser in de vrijwaringszaak] af,
5.5.
veroordeelt [eiser in de vrijwaringszaak] in de proceskosten, aan de zijde van NN tot dit vonnis vastgesteld op € 6.253,00, te vermeerderen met een bedrag van € 90,00 indien [eiser in de vrijwaringszaak] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.