Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda het bezwaarschrift van een veroordeelde behandeld, die zich verzet tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 2003, heeft een straf opgelegd gekregen voor een delict onder de Opiumwet en stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het afnemen van zijn DNA niet gerechtvaardigd is. Hij betoogt dat hij een eerste overtreding heeft gepleegd en dat hij sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met de politie. De veroordeelde wijst op zijn jeugdige leeftijd en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt na zijn veroordeling.
De officier van justitie daarentegen stelt dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn en dat het afnemen van DNA noodzakelijk is voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en vastgesteld dat het bezwaar tijdig en op de juiste wijze is ingediend. De rechtbank concludeert dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, onder de Wet DNA valt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het afnemen van DNA onterecht zouden maken. De rechtbank wijst erop dat de Wet DNA is bedoeld om toekomstige strafbare feiten te voorkomen en dat de afname van DNA in dit geval gerechtvaardigd is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank op 6 december 2023 besloten het bezwaar van de veroordeelde ongegrond te verklaren. Deze beslissing is genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in tegenwoordigheid van griffier K. Verdult. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.