ECLI:NL:RBZWB:2023:8969

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23-007858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-afname ongegrond verklaard na veroordeling voor bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA. De veroordeelde, geboren in 1992, had bezwaar gemaakt tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Hij stelde dat de afname niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, omdat deze was uitgevoerd door een opsporingsambtenaar in plaats van door een arts of verpleegkundige, en dat hij niet goed was geïnformeerd over zijn rechten. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 22 november 2023, waarbij de veroordeelde, zijn advocaat mr. C.R. Pirone, en de officier van justitie aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA op 14 maart 2023 correct was uitgevoerd, en dat de veroordeelde op het afnameformulier had aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de afname door een opsporingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van de formele vereisten voor DNA-afname en dat de Wet DNA van toepassing was, gezien de aard van het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, namelijk bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank weegt daarbij mee dat DNA-onderzoek van belang kan zijn voor de opsporing en vervolging van dergelijke misdrijven.

De rechtbank heeft het standpunt van de veroordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het DNA van de veroordeelde niet zou worden afgenomen, ondanks zijn positieve ontwikkeling na de veroordeling en het feit dat hij sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en stelde vast dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddelen openstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-281914-22
raadkamernummer : 23-007858
datum : 22 november 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen (Ericssonstraat 2, 5121 ML Rijen),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 27 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 22 november 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat mr. C.R. Pirone en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
In het bezwaarschrift stelt veroordeelde dat er niet is voldaan aan de formele voorwaarden van DNA-afname. Er is in strijd gehandeld met artikel 3, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Het DNA van veroordeelde is afgenomen door een opsporingsambtenaar, terwijl veroordeelde duidelijk heeft aangegeven dat hij zich hiertegen verzette. Veroordeelde stelt dat zijn DNA door een arts of verpleegkundige had moeten worden afgenomen.
Daarnaast is namens veroordeelde aangevoerd dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Veroordeelde is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dergelijke misdrijven zijn door de wetgever expliciet genoemd als uitzondering in de Memorie van Toelichting. Veroordeelde heeft het misdrijf gepleegd als wanhoopsdaad, omdat hij niet de juiste hulpverling ontving. Na de veroordeling heeft veroordeelde een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij ontvangt nu de juiste hulpverlening. Er is sprake van een eenmalig incident. Ook is de veroordeelde een
first offenderdie sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie en/of justitie. De kans op recidive is zeer klein.
In raadkamer voert de veroordeelde aanvullend aan dat hij op het politiebureau direct kenbaar heeft gemaakt dat hij wenste dat zijn DNA niet werd afgenomen door een opsporingsambtenaar. De verbalisanten deelde hem mede dat hij contact met zijn advocaat moest opnemen, maar zij was niet bereikbaar. De advocaat bevestigt dat veroordeelde haar meermaals heeft geprobeerd te bellen. Veroordeelde stelt dat de verbalisanten zeiden dat hij niet weg mocht als hij zijn DNA niet zou afstaan. Uiteindelijk heeft veroordeelde de DNA-afname ondergaan. Dat de reclassering in het rapport van januari 2023 heeft geoordeeld dat het recidiverisico hoog is acht veroordeelde onbegrijpelijk, omdat de reclassering dit niet aan hem heeft medegedeeld.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat er geen sprake is van een schending van de formele vereisten voor DNA-afname. De verbalisant heeft op ambtseed op het afnameformulier aangegeven dat veroordeelde geen bezwaar had tegen DNA-afname door een opsporingsambtenaar. Er is geen reden om aan dit formulier te twijfelen.
Inhoudelijk stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Veroordeelde is veroordeeld voor de bedreiging van een hulpverlener met een mes. Bij dit soort delicten kan DNA-onderzoek behulpzaam zijn. Veroordeelde is daarnaast geen
first offender. Hij is niet eerder veroordeeld voor bedreiging, maar wel voor andersoortige geweldsdelicten. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden die anderszins rechtvaardigen dat er geen DNA van veroordeelde wordt opgeslagen.

Beoordeling

Bij vonnis van 6 februari 2023 is de veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht tot een voorwaardelijke taakstraf van 70 uren met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld bijzondere voowaarden.
De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Formeel
De rechtbank stelt vast dat het DNA van veroordeelde is afgenomen op 14 maart 2023. Het afnameformulier is toegevoegd aan de stukken. Op het afnameformulier is na de zinsnede ‘De veroordeelde verklaarde op de vraag of hij bezwaar heeft tegen afname van wangslijmvlies door een door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar in plaats van afname door een arts of een verpleegkundige’ het vakje ‘geen bezwaar’ aangekruist. Er is geen reden om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte afnameformulier. Veroordeelde stelt dat hij in eerste instantie bezwaar maakte tegen de DNA-afname, zijn advocaat niet kon bereiken en de DNA-afname vervolgens toch heeft laten gebeuren. De rechtbank acht het op zichzelf invoelbaar dat veroordeelde vanwege de omstandigheden schoorvoetend heeft ingestemd met afname van zijn DNA door een opsporingsambtenaar, maar dit betekent niet dat de formele vereisten van artikel 3, derde lid, Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zijn geschonden. Het DNA is met toestemming van de veroordeelde door een opsporingsambtenaar afgenomen. Veroordeelde had de keuze om zijn DNA niet af te staan. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat als de rechtbank het bezwaarschrift wegens een formeel gebrek wel gegrond had verklaard, dit zou betekenen dat de officier van justitie opnieuw het bevel tot afname van het DNA zou kunnen uitvaardigen. Veroordeelde zou dan opnieuw DNA moeten afstaan en nogmaals de daarmee voor hem gepaard gaande angst en spanning moeten ervaren.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen bij veroordeling voor een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
Materieel
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voor de opheldering van dergelijke misdrijven kan DNA-onderzoek van betekenis zijn, zeker wanneer er wordt bedreigd met een mes zoals in onderhavige zaak het geval was.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan.
Hetgeen door of namens de veroordeelde is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie, omdat er geen blijk is gegeven van bijzondere omstandigheden en de reclassering het recidiverisico, ondanks de meewerkende houding en inspanningen van veroordeelde, hoog acht.
Het verweer van de advocaat dat recidive niet aannemelijk is gelet op de omstandigheid dat veroordeelde
first offenderis en na zijn veroordeling niet meer in aanraking is gekomen met politie en/of justitie als ook de omstandigheid dat veroordeelde thans is ingebed in de hulpverlening, maakt op zichzelf niet dat een uitzondering moet worden gemaakt. De rechtbank acht het niet zeer onaannemelijk dat veroordeelde in de toekomst een strafbaar feit zal kunnen plegen. De rechtbank kent in dit kader ook gewicht toe aan het feit dat veroordeelde in de onderliggende strafzaak een voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daaruit volgt dat de rechtbank uit is gegaan van een zekere mate van recidivegevaar bij veroordeelde. Ook de reclassering acht het recidiverisico hoog, ondanks de meewerkende houding en inspanningen van veroordeelde.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 6 december 2023 genomen door mr J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.