ECLI:NL:RBZWB:2023:8970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
C/02/415537 / FA RK 23-5126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele voorziening omgangsregeling in familiezaken met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een provisionele voorziening in het kader van een omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kinderen. De man, vertegenwoordigd door mr. N. Wouters, verzoekt om een omgangsregeling voor zijn dochter [minderjarige 2], terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. C. Cadot, verweer voert tegen dit verzoek en een zelfstandig verzoek indient voor een zorg- en contactregeling voor hun andere dochter [minderjarige 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en het ontbreken van contact tussen de man en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft besloten dat er een jeugd hulpverleningstraject moet worden ingezet om de ouders te ondersteunen in hun communicatie en samenwerking. De ouders hebben ingestemd met een verwijzing naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland voor dit traject. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] bij de vrouw verblijft en [minderjarige 2] op woensdagmiddag bij de man zal verblijven, zodra de hulpverlening dit toelaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft ook een pro forma datum vastgesteld voor 18 juni 2024, waarop de voortgang van het hulpverleningstraject moet worden gerapporteerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/415537 / FA RK 23-5126
Datum uitspraak: 20 december 2023
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. N. Wouters, te Middelburg,
tegen
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
advocaat: mr. C. Cadot, te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 1 november 2023 ingekomen verzoek tot het treffen van een provisionele regeling, met bijlagen;
- het op 1 december 2023 ingekomen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 7 december 2023. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022.
2.2
[minderjarige 1] woont bij de man en [minderjarige 2] bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5
Partijen zijn eerder (mondeling) overeengekomen dat er een zorgregeling geldt tussen de vrouw en [minderjarige 1] , waarbij [minderjarige 1] één weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijft. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over contactmomenten tussen de man en [minderjarige 2] .
2.6
De man heeft een bodemprocedure aanhangig gemaakt strekkende tot wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling, bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/415540 /FA RK 23-5127.

3.Het geschil

3.1
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening:
- een omgangsregeling vast te stellen die geldt voor de duur van het geding die inhoudt dat er een opbouwende regeling is tussen de man en [minderjarige 2] , inhoudelijke:
1. de man en [minderjarige 2] hebben een opbouwend contact, waarbij gestart wordt met een contactregeling inhoudende dat zij contact hebben één zaterdag in de veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur;
2. de opbouw vindt plaats onder regie van de betrokken hulpverlening (casusregie Middelburg) en zal ertoe leiden dat als [minderjarige 2] twee jaar oud is, de regeling is uitgebouwd tot de reguliere regeling van één weekend in de veertien dagen.
3.2
De man voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw ten aanzien van het vaststellen van een zorg- en contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
De vrouw voert verweer tegen het provisionele verzoek van de man en verzoekt dit verzoek de man te ontzeggen als zijnde ongegrond en of onbewezen c.q. deze af te wijzen dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij wijze van een zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw een zorg- en contactregeling vast te stellen voor de duur van de onderhavige procedure, waarbij [minderjarige 1] bij de vrouw zal verblijven:
- eenmaal per twee weken vanaf woensdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend aanvang school;
- alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, althans zodanig te beslissen als het de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat er zorgen zijn over de gebrekkige onderlinge oudercommunicatie en samenwerking tussen de ouders en over het ontbreken van contact tussen de man en [minderjarige 2] . Het lukt partijen op dit moment niet om zelfstandig afspraken te maken over (een uitbreiding van) de contactmomenten tussen de man en [minderjarige 2] en tussen de vrouw en [minderjarige 1] , omdat het (wederzijds) vertrouwen ontbreekt. Partijen zijn in oktober 2022 uit elkaar gegaan, waarna de vrouw [minderjarige 2] heeft meegenomen en [minderjarige 1] bij de man is gebleven. Partijen hebben vervolgens onder begeleiding van [kinderopvang] afspraken gemaakt over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige 1] , inhoudende dat [minderjarige 1] één weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijft. Zij zijn er niet in geslaagd om afspraken te maken over contactmomenten tussen de man en [minderjarige 2] .
4.2
Uit het voorgaande blijkt dat partijen op dit moment nog niet in staat zijn om de problemen tussen hen op constructieve wijze op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 7 december 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.8
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het
kind;
- de kinderen hebben een stem in het scheidingsproces, voelen zich gehoord en
gesteund.
4.3
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang
zijn van de kinderen (
lichte interventie);
- de kinderen en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.4
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage
uiterlijk 18 juni 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.5
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de kinderen.
4.6
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.7
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.8
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
4.9
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.1
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.11
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.12
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken om in afwachting van het voornoemde hulpverleningstraject voorlopig af te wijken van de eerder tussen hen (mondeling) overeengekomen regeling en deze aan te vullen. Partijen zijn de voorlopige zorgregeling overeengekomen:
- [minderjarige 1] zal naast één weekend per veertien dagen aansluitend aan dat weekend ook op maandag tot het einde van de middag bij de vrouw verblijven;
- [minderjarige 2] zal, zodra de casusregie vanuit [kinderopvang] op woensdagmiddag bij de man thuis aanwezig kan zijn en [minderjarige 1] voldoende aan de nieuwe regiebehandelaar van [kinderopvang] gewend is geraakt, elke woensdagmiddag bij de vader zal verblijven.
De rechtbank begrijpt voorts dat er al enige tijd casusregie vanuit [kinderopvang] bij beide ouders is betrokken en dat de vrouw hulpverlening vanuit [organisatie] ontvangt. Beide partijen wensen dat deze hulpverlening de komende tijd wordt voortgezet.
4.13
De rechtbank zal voormelde voorlopige zorgregeling en -afspraken op onderstaande wijze vastleggen.
4.14
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierover duidelijkheid ervaren, die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door beide partijen. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat er tussen partijen in afwachting van de uitkomst van de tussen hen aanhangige bodemprocedure een voorlopige zorgregeling geldt, waarbij [minderjarige 1] , in aanvulling op de reeds door partijen (mondeling) overeengekomen en geldende zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] , aansluitend aan het weekend waarin hij bij de vrouw verblijft, ook op maandag tot het einde van de middag bij de vrouw zal verblijven. Daarnaast zal [minderjarige 2] , zodra de casusregie vanuit [kinderopvang] op woensdagmiddag bij de man thuis aanwezig kan zijn en [minderjarige 1] voldoende aan de nieuwe regiebehandelaar van [kinderopvang] gewend is geraakt, elke woensdagmiddag bij de vader verblijven;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en hun kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de kinderen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om uiterlijk
18 juni 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/415540 /FA RK 23-5127 de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/415540 /FA RK 23-5127 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.8 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.9
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.