ECLI:NL:RBZWB:2023:8977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling inzageverzoek op grond van de AVG door de rechtbank in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming beoordeeld. Eiser had een inzageverzoek ingediend op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) met betrekking tot zijn persoonsgegevens die door de Raad voor de Kinderbescherming waren verwerkt. De minister had op 21 juli 2022 een gedeeltelijke inzage verleend, maar eiser was van mening dat niet alleen zijn raadsdossier, maar ook andere verwerkte persoonsgegevens inzichtelijk gemaakt dienden te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verwerkte persoonsgegevens van eiser en dat het besluit van de minister niet voldeed aan de eisen van de AVG. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van de minister. De minister wordt opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de persoonsgegevens buiten het raadsdossier in overweging moeten worden genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door de minister moeten worden betaald. De rechtbank benadrukt dat de AVG de betrokkene het recht geeft om te controleren of zijn persoonsgegevens correct en rechtmatig zijn verwerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5639 AVG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. M.E. Schermerhorn),
en

de minister voor Rechtsbescherming, de minister

(gemachtigde: mr. A. Danopoulos).
Als derde partij nemen aan de zaken deel:
Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming en Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
(gemachtigde: mr. M. Stroes)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister op zijn inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG).
1.1.
De minister heeft met het besluit van 21 juli 2022 op het verzoek van eiser beslist en een kopie van zijn raadsdossier – met uitzondering van één e-mailbericht en persoonsgegevens van medewerkers van ketenpartners – verstrekt. Met het bestreden besluit van 25 oktober 2022 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser heeft de minister zijn besluit gehandhaafd. Met het bestreden besluit van 10 augustus 2023 (bestreden besluit II) heeft de minister bestreden besluit I gewijzigd.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn moeder en zijn gemachtigde én de gemachtigden van de minister en derde partij.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het verzoek van eiser om inzage in zijn door de Raad voor de Kinderbescherming verwerkte persoonsgegevens. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Naar eiser is een raadsonderzoek ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) legt een dossier aan van ieder kind naar wie een onderzoek wordt ingesteld. Bij het onderzoek naar eiser waren het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET JB) en het Leger des Heils Jeugdbescherming (LJ&R) (hierna samen: derde partij) betrokken.
Bij brief van 17 januari 2022 heeft eiser bij de Raad verzocht om een kopie van zijn dossier en een afschrift van alle overige gegevens die de Raad over hem heeft opgeslagen. Daarnaast heeft hij een aantal aanvullende vragen gesteld.
Bij besluit van 21 juli 2022 (primair besluit) heeft de minister het verzoek van eiser gedeeltelijk ingewilligd. Er is geen inzage gegeven in of een afschrift verstrekt van de persoonsgegevens van de medewerkers van derde partij. Ditzelfde geldt voor een e-mailbericht van 13 januari 2021. Daarnaast heeft de minister in een brief van 21 juli 2022 de door eiser gestelde vragen beantwoord.
Eiser heeft bezwaar gemaakt.
Met bestreden besluit I heeft de minister het besluit van 21 juli 2022 gehandhaafd en besloten om het niet verstrekte e-mailbericht van 13 januari 2021 uit eiser zijn dossier te verwijderen. [1]
Eiser heeft beroep ingesteld.
Met bestreden besluit II heeft de minister de motivering van bestreden besluit I gewijzigd.
Wat ligt aan de rechtbank voor?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met zijn brief van 17 januari 2022 in ieder geval ook een verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG heeft gedaan. De minister heeft aangegeven met het besluit van 21 juli 2022 op dat onderdeel van het verzoek van eiser te hebben besloten.
5. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 15, eerste lid van de AVG (recht op inzage) in het voorliggende geval volgt dat de minister eiser uitsluitsel dient te geven of de Raad persoonsgegevens van eiser heeft verwerkt en als dat het geval is, inzage te geven in die verwerkte persoonsgegevens. Het doel van dit artikel is dat degene wiens persoonsgegevens zijn verwerkt deze persoonsgegevens kan controleren op juistheid en rechtmatige verwerking ervan.
Heeft de minister (volledig) op het AVG-verzoek van eiser beslist?
6. Eiser heeft aangevoerd dat zijn inzageverzoek niet alleen zag op zijn raadsdossier maar ook op de verwerking van zijn persoonsgegevens buiten dit dossier om. De minister heeft dit niet onderkend en alleen de stukken uit het raadsdossier onderzocht.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft onderzocht welke persoonsgegevens van eiser de Raad heeft verwerkt. Ter zitting heeft de minister aangegeven inderdaad alleen naar het raadsdossier te hebben gekeken. Deze beroepsgrond slaagt en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
De minister zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Daarbij zal moeten worden onderzocht welke persoonsgegevens van eiser buiten het raadsdossier door de Raad zijn verwerkt.
In welke gegevens dient de minister eiser inzage te geven?
7. Eiser heeft aangevoerd dat ook inzage moet worden gegeven in de – in de documenten – onleesbaar gemaakte persoonsgegevens van derden. Daarnaast ontbreken bij de overgelegde stukken een e-mail van 13 januari 2021 en een aantal documenten waarnaar in het raadsdossier wordt verwezen.
8. De rechtbank overweegt dat het doel van artikel 15 van de AVG is dat een betrokkene inzicht krijgt in welke persoonsgegevens van hem zijn verwerkt, zodat hij de juistheid en rechtmatige verwerking daarvan kan controleren.
Dit betekent dat de minister enkel inzage hoeft te geven in de persoonsgegevens van eiser die zijn verwerkt en niet in de persoonsgegevens van derden. Ook verplicht de AVG niet tot het verstrekken van documenten, voor de betrokkene moet duidelijk zijn welke van zijn persoonsgegevens in die documenten zijn verwerkt. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij het niet aannemelijk acht dat de minister in de overgelegde documenten persoonsgegevens van eiser heeft weggelakt. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Voor wat betreft het e-mailbericht van 13 januari 2021 merkt de rechtbank het volgende op. De minister heeft aangegeven dat dit bericht uit het raadsdossier van eiser is verwijderd. Gelet op de vereisten van de Archiefwet acht de rechtbank het aannemelijk dat dit bericht nog onder de Raad berust. In het onderzoek naar verwerkte persoonsgegevens van eiser buiten zijn raadsdossier, dient ook gezocht te worden naar het bewuste e-mailbericht van 13 januari 2021. De minister zal vervolgens moeten beoordelen of dit bericht persoonsgegevens van eiser bevat. Bij die beoordeling moet de minister betrekken dat onder persoonsgegevens ook informatie zoals vermeld in artikel 4, onder 1 van de AVG betreft.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding?
9. Eiser heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend van € 250,- vanwege immateriële schade door verwijdering van de e-mail van 13 januari 2021.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser (nog) geen recht heeft op een schadevergoeding. Op dit moment bestaat daarvoor geen aanleiding. De minister moet (opnieuw) gaan zoeken naar persoonsgegevens van eiser die zijn verwerkt en heeft daarbij de nadrukkelijke opdracht om ook te kijken of het e-mailbericht van 13 januari 2021 nog onder de Raad berust. Ook heeft eiser zijn verzoek om schadevergoeding niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten I en II. De minister zal moeten onderzoeken of buiten het raadsdossier ook persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt. De rechtbank zal hiervoor een termijn bepalen. Een andere wijze van afdoening zou niet doelmatig en efficiënt zijn.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt hij een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze kosten betalen. De vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook de door hem gevraagde reiskostenvergoeding van € 11,37 dient de minister te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt de minister op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.685,37.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 14 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.De minister is van mening dat dit e-mailbericht niet in het raadsdossier van eiser thuishoort.