ECLI:NL:RBZWB:2023:8985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/623 22/633 23/11492 23/11503
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Willems - Ruesink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-beschikking en aanslagen onroerendezaakbelastingen met betrekking tot woning en garage

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning en garage vastgesteld op respectievelijk € 572.000 en € 77.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze waardevaststellingen en de daaropvolgende aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) en rioolheffing. De rechtbank constateert dat de objectafbakening onjuist is, omdat de garage ten onrechte als apart WOZ-object is aangemerkt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de WOZ-beschikking en de aanslagen voor de garage vernietigd moeten worden en dat de WOZ-waarde van het grotere object, de woning inclusief garage, moet worden vastgesteld op € 550.000.

Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met ongeveer 10 maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van in totaal € 1.000, te betalen door de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank beslist verder dat het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende vergoed moeten worden, met een totaalbedrag van € 3.399 voor proceskosten.

De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en past de WOZ-waarde aan. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/632, BRE 22/633, BRE 23/11492 en BRE 23/11503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden, de minister van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 januari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 572.000. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar een aparte beschikking gegeven voor de garage aan [adres] te [plaats] (de garage), waarbij de WOZ-waarde van de garage op de waardepeildatum is vastgesteld op € 77.000. Tegelijk met deze waardevaststellingen zijn aan belanghebbende ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Geertruidenberg voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslagen OZB). Verder is voor zowel voor de garage als voor de woning een aanslag rioolheffing opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen en de aanslagen OZB ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tevens bezwaar gemaakt tegen de aanslagen rioolheffing. Beide partijen hebben ter zitting ingestemd om de bezwaarfase in deze zaken over te slaan en dat de rechtbank deze beroepen behandeld (prorogatie). In verband daarmee zijn zaaknummers 23/11492 en 23/11503 aangemaakt.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning, uit bouwjaar 1965 met een oppervlakte van 268 m2 en een perceel van 2.660 m2. Belanghebbende is tevens eigenaar van de garage. De garage heeft een oppervlakte van in totaal 112 m² en is deels in gebruik als praktijkruimte door de echtgenote van belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de objectafbakening onjuist is, omdat de garage ten onrechte is aangemerkt als een apart WOZ-object. Er is sprake van één object, de woning, waar de garage onderdeel van uitmaakt. Dit brengt mee dat de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en rioolheffing voor de garage moeten worden vernietigd.
3.1.
In beginsel leidt de omstandigheid dat voor het WOZ-object ‘woning’ van een groter object had moeten worden uitgegaan tot vernietiging van de WOZ-beschikking, waardoor de heffingsambtenaar een nieuwe WOZ-beschikking zou moeten opleggen aan belanghebbende voor de woning. [1] . De rechtbank komt aan het verzoek van partijen tegemoet om daarvan af te zien, mede omdat partijen tot overeenstemming zijn gekomen dat de WOZ-waarde van het gehele grotere object ‘woning’ moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan de beschikte waarde voor het kleinere object. De rechtbank zal daarom volstaan met de bepaling dat het WOZ-object wordt gewijzigd.
3.2.
Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt. Partijen hebben het volgende afgesproken:
- Dat de WOZ-waarde voor belastingjaar 2021, waardepeildatum 1 januari 2020, van de woning (inclusief garage) wordt vastgesteld op € 550.000.
3.3.
De rechtbank beslist dienovereenkomstig.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 15 maart 2021. De rechtbank doet uitspraak op 21 december 2023, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 10 maanden.
4.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding ziet de rechtbank in dit geval aanleiding de omvang van de vergoeding te bepalen op € 500 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Gemachtigde heeft ter zitting toegezegd dat vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval, anders dan in overeenkomst tussen partijen is overeengekomen, de immateriële schadevergoeding wordt overgemaakt aan belanghebbende.
4.3.
De rechtbank kent één vergoeding toe, omdat sprake is van samenhangende zaken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 1.000. De bezwaarfase is geëindigd op 26 januari 2022. De bezwaarfase heeft afgerond 11 maanden geduurd en daarmee 5 maanden te lang. Dit brengt mee dat 5/10 deel (€ 500) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 500) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de WOZ-beschikking voor de garage en de daarmee samenhangende aanslagen OZB en rioolheffing moeten worden vernietigd. Verder moet het WOZ-object woning worden vergroot met de garage en de waardebeschikking van dit grotere object worden verlaagd tot € 550.000. Het oordeel over de aanslagen OZB en de rioolheffing volgt dat over de waardebeschikking, dus ook deze moeten worden verlaagd. De heffingsambtenaar dient dit uit te voeren. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het griffierecht aan belanghebbende vergoed worden.
5.2.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan, uitgaande van vier samenhangende zaken, in totaal € 3.399.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zowel de woning als de garage;
  • vernietigt de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en rioolheffing voor de garage;
  • bepaalt dat het WOZ-object ‘woning’ wordt vergroot en zowel de woning als de garage omvat;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning (inclusief garage) voor belastingjaar 2021 tot een bedrag van € 550.000;
  • vermindert de aanslagen OZB en rioolheffing van de woning (inclusief garage) voor belastingjaar 2021 dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 3.399 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems - Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058.