ECLI:NL:RBZWB:2023:8988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/02/416121 / JE RK 23-2045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 21 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 2 januari 2024 tot 18 februari 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing bij de met het gezag belaste vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zorgen geuit over de geestestoestand van de moeder, die volgens hen een veilige opvoedomgeving voor de minderjarige niet kan bieden. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2023 waren zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De moeder heeft de aantijgingen van de Raad betwist en benadrukt dat de omgang met de minderjarige goed verloopt. De vader heeft aangegeven dat hij geen zichtbare veranderingen waarneemt in het contact met de minderjarige en hoopt dat de moeder hulp accepteert. De kinderrechter oordeelde dat er nog steeds een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, en dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416121 / JE RK 23-2045
Datum uitspraak: 21 december 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
aan de moeder is advocaat mr. T. van Riel te Breda toegewezen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 28 november 2023.
1.2.
Op 19 december 2023 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder (telefonisch) met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
2.
De feiten
2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij voornoemde beschikking van 28 november 2023 heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de met het gezag belaste vader verlengd met ingang van 2 december 2023 tot 2 januari 2024.
2.3.
Op basis van de afgegeven machtiging woont [minderjarige] bij zijn vader.

3.Het nog aan de orde zijnde verzoek

3.1.
Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de Raad, te weten de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de met het gezag belaste vader, met ingang van 2 januari 2024 tot 18 februari 2024.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling allereerst opgemerkt dat, in tegenstelling tot wat in het verzoek op pagina 1 vermeld staat, er vanaf februari 2023 niet 19 meldingen zijn binnengekomen bij de politie en bij Veilig Thuis (VT), maar 32. Daarnaast ligt er nog de melding van VT over de melding van de moeder zelf dat zij zich met de auto van de brug wilde rijden. Sinds de mondelinge behandeling van 28 november 2023 heeft de moeder ook de uitlating gedaan dat zij naar de levenseinde kliniek wilde worden gebracht. Ook is de moeder onlangs de school binnengedrongen, waarbij zij een andere mevrouw belaagde en waarna zij met de auto achter haar aanreed, waarbij zij naar deze de woorden uitsprak “ben je al bang”?
De moeder heeft tien jaar lang met veel liefde en inzet voor [minderjarige] gezorgd. Daarover bestaat volgens de Raad geen twijfel. Echter zijn er grote zorgen over de geestestoestand van de moeder ontstaan waarmee zij ook [minderjarige] belast. Naar de mening van de Raad dient bekeken te worden hoe de moeder bij haar problematiek ondersteund kan worden en wat zij nodig heeft. Zolang de moeder echter geen inzicht geeft in haar leven, kan niet ingeschat worden of zij [minderjarige] een veilige opvoedomgeving kan bieden en kan er evenmin toegewerkt worden naar onbegeleide omgang. De Raad gaat er vanuit dat de GI de komende periode zal zorgen voor een vorm van omgang tussen de moeder en [minderjarige] die bij de situatie past.
De Raad heeft ondertussen geprobeerd om met de moeder in contact te komen maar werd door de moeder niet serieus genomen. Van een gesprek is het toen niet meer gekomen. De Raad verzoekt om het overige gedeelte van het verzoek toe te wijzen.
4.2.
De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft alle aantijgingen van de Raad betwist. Zo was de moeder in Zeeland op het moment dat zij op school een andere mevrouw zou hebben belaagd. Volgens de moeder gaat het met haar prima. Zij laat haar advocaat een briefje voorlezen dat [minderjarige] zonder inbreng van haar of iemand anders heeft geschreven. Daaruit blijkt dat [minderjarige] lovend is over zijn moeder en dat hij heel erg veel van haar houdt. Het allerliefste dat de moeder zou willen, is om het onbezorgde leven dat zij samen hadden, weer te kunnen voortzetten.
Naar de mening van de moeder verloopt de omgang tussen haar en [minderjarige] goed. De moeder wil [minderjarige] weer zo spoedig mogelijk thuis hebben.
Volgens de moeder is de school altijd lovend voor haar geweest als ouder zijnde. Bij de vader gaat het met [minderjarige] niet goed. Zo is [minderjarige] bij de vader inmiddels al twee weken ziek.
Namens de moeder heeft de advocaat hieraan toegevoegd dat zijns inziens de gronden om de maatregelen te verlengen niet meer aanwezig zijn. Van noemenswaardige problematiek is geen sprake. Juist bij de vader gaat het met [minderjarige] niet goed. De huidige situatie moet dan ook worden doorbroken. Naar de mening van de moeder kan dat het beste als [minderjarige] weer bij haar woont. De advocaat concludeert tot afwijzing van het overige gedeelte van het verzoek.
4.3.
De vader heeft laten weten dat hij in het contact met [minderjarige] geen zichtbare verandering ziet. Het contact tussen hem en de moeder verloopt volgens de vader niet goed. Soms kan er een goed gesprek gevoerd worden, vaak krijgt de vader veel verwijten over zich heen. [minderjarige] krijgt daar vooralsnog niets van mee. De vader hoopt dat de moeder voor zichzelf hulp zal accepteren, omdat de moeder [minderjarige] te veel laat weten van haar eigen angsten. Daarbij hoopt de vader dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals deze eerder was, op termijn weer in ere hersteld kan worden. Met het verzoek stemt de vader in.
4.4.
De GI heeft naar voren gebracht dat het naar gelang de omstandigheden goed gaat met [minderjarige] . Met de moeder zijn inmiddels drie gesprekken gevoerd. Het eerste gesprek verliep niet goed. De twee gesprekken daarna met de moeder verliepen beter. Dit neemt volgens de GI niet weg dat met de moeder in de gesprekken over de meldingen en over de bestaande zorgen niet tot de kern kan worden gekomen. Hierbij komt, aldus de GI, dat de moeder niet toestaat dat over haar informatie wordt opgevraagd bij de GGz. Eerder heeft de moeder zelf te kennen gegeven dat zij daar even opgenomen is geweest en dat zij tweemaal contact heeft gehad met een psychiater. Later kwam de moeder daar weer op terug.
Op 15 december 2023 jongstleden heeft het eerste begeleide omgangscontact tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden. De GI beaamt dat die goed is verlopen. De moeder en [minderjarige] waren blij elkaar weer te zien. De moeder verwachtte daarom en verwacht nog steeds dat [minderjarige] weer naar huis komt. De GI acht dat nog niet in het belang van [minderjarige] .
De moeder is ondertussen ook al een aantal keren op school verschenen om [minderjarige] op te halen. Ook zorgelijk acht de GI dat de moeder haar naar aanleiding van het eerste gesprek per
WhatsApp heeft laten weten dat zij [minderjarige] zou gaan ontvoeren. Ook is de moeder naar het huis van de vader gereden om te kijken of [minderjarige] daar was.
De GI ondersteunt de toewijzing van het overige gedeelte van het verzoek.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat nog steeds een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal daarom voorlopig onder toezicht worden gesteld voor de rest van de verzochte drie maanden (artikel 1:257 BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat hetgeen zij aan haar beslissing van 28 november 2023 ten grondslag heeft gelegd nog steeds onverminderd actueel is en als hier herhaald en overgenomen kan worden beschouwd. Nog steeds lijkt bij de moeder sprake van angsten, achterdocht en ideeën die niet reëel zijn en waarmee zij [minderjarige] belast.
Om die reden acht de kinderrechter het ook nog niet in het belang van [minderjarige] dat hij weer bij de moeder gaat wonen. Eerst dient er zich te komen op de (psychische) situatie van de moeder. De moeder dient daarover openheid te geven en zo nodig hulp hiervoor in te schakelen. Ook vindt de kinderrechter het van belang dat de moeder met de GI in contact blijft, zodat de GI kan zien hoe het met haar gaat. Pas daarna kan door de GI worden beoordeeld of onbegeleide omgang een optie is en of een uithuisplaatsing niet langer aan de orde hoeft te zijn. De kinderrechter hoopt nog steeds dat de moeder hiertoe over zal gaan zodat [minderjarige] weer een goed contact kan hebben met zijn beide ouders.
5.2.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek voor het overige zal worden toegewezen.
5.3.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] , met ingang van 2 januari 2024 tot 18 februari 2024;
6.2.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de met het gezag belaste vader, met ingang van 2 januari 2024 tot 18 februari 2024;
6.3.
verklaart de beslissing waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.