ECLI:NL:RBZWB:2023:90

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen het besluit van de minister om subsidieaanvragen niet in behandeling te nemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beoordeeld. Eiser had twee aanvragen voor subsidie voor energiebesparende maatregelen ingediend, maar deze werden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) buiten behandeling gelaten omdat de gevraagde informatie niet tijdig was aangeleverd. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de RVO verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank behandelt het beroep en moet eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Het bestreden besluit was verzonden op 19 november 2021, en de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 31 december 2021. Eiser diende zijn beroepschrift echter pas op 2 januari 2022 in, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. Eiser voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege het overlijden van zijn vader op 12 november 2021, wat hem emotioneel en praktisch belastte.

De rechtbank oordeelt echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de emotionele impact van het overlijden, is het niet aannemelijk dat eiser niet in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen of hulp in te schakelen. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak wordt openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en
De minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties(thans: de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)
(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister om eisers aanvragen voor subsidie niet in behandeling te nemen.
1.1.
De minister heeft eisers aanvragen met de besluiten van 13 juli 2021 buiten behandeling gelaten. Met het bestreden besluit van 19 november 2021 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 25 december 2020 twee aanvragen ingediend voor subsidie voor energiebesparende maatregelen aan een vrijstaande woning op grond van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH).
2.1.
De SEEH wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) namens de minister.
2.2.
Nadat de RVO eiser om aanvullende informatie heeft gevraagd, heeft de RVO bij besluit van 13 juli 2021 aan eiser medegedeeld dat zijn aanvragen niet in behandeling worden genomen, omdat de gevraagde informatie voor 8 juli 2021 niet of niet volledig is ontvangen.
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten om zijn aanvragen niet in behandeling te nemen. Hij heeft zijn bezwaar toegelicht tijdens de telefonische hoorzitting van 9 november 2021.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft de RVO eisers bezwaar ongegrond verklaard. De aanvragen konden op grond van de aangeleverde gegevens niet beoordeeld worden, omdat er gegevens ontbraken en de gegevens onvolledig waren.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Ter beoordeling ligt voor het beroep van eiser tegen het buiten behandeling laten van zijn aanvragen door de RVO.
3.2.
Voordat de rechtbank echter kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet de rechtbank eerst uit eigen beweging (“ambtshalve”) beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als het niet tijdig is ingediend.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is verzonden op 19 november 2021. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt dan mee dat de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 31 december 2021.
3.4.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 2 januari 2022 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
3.5.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
3.6.
Eiser heeft verklaard dat het beroepschrift te laat is ingediend vanwege het plotselinge overlijden van zijn vader op 12 november 2021. De periode daarna was niet alleen emotioneel zwaar, maar het afhandelen van de nalatenschap kostte eiser extra tijd, naast zijn drukke baan en gezin. Als gevolg daarvan is eiser niet in staat gebleken om zijn beroepschrift binnen de wettelijke termijn in te dienen.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank levert hetgeen eiser heeft gesteld geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat het overlijden van vader voor eiser emotioneel was en er na het overlijden veel dingen door eiser moesten worden geregeld, kan dat niet worden gezien als een omstandigheid waardoor eiser niet in staat was maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen. Niet valt in te zien dat eiser door de nasleep van het overlijden niet op enig moment tijdens de beroepstermijn van 6 weken in staat was zelf tijdig een (eventueel voorlopig) beroepschrift in te dienen, of om daarvoor een derde in te schakelen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij een rechtsbijstandsverzekering heeft. Bij het indienen van het beroep had eiser de hulp van de verzekeraar kunnen inroepen.
3.8.
Omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, is het beroep niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.1.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 5 januari 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.