ECLI:NL:RBZWB:2023:9001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10668113 \ CV EXPL 23-2814
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incasso van factuur en verweer contante betaling

In deze civiele procedure heeft [eiser] B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de betaling van een factuur van € 1.833,23, die betrekking heeft op werkzaamheden voor het repareren van verschillende auto’s. [eiser] stelt dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de betaling van deze factuur, ondanks herhaalde verzoeken. [gedaagde] erkent de verschuldigdheid van de factuur, maar voert aan dat hij het bedrag contant heeft betaald bij de balie aan [naam] toen hij een gerepareerde auto kwam ophalen. Deze stelling wordt door [eiser] gemotiveerd betwist, waarbij hij stelt dat contante betalingen altijd via hem verlopen en dat er geen bewijs is van de contante betaling door [gedaagde].

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer van contante betaling. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] zijn stelling niet heeft onderbouwd met bewijsstukken, zoals een betalingsbewijs of een verklaring van [naam]. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de factuur heeft betaald. De vordering van [eiser] tot betaling van de factuur wordt toegewezen, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. De totale vordering die aan [gedaagde] wordt opgelegd bedraagt € 2.227,97, en hij wordt ook veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Het vonnis is uitgesproken door mr. Tilman-Knoester op 20 december 2023, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10668113 \ CV EXPL 23-2814
Vonnis van 20 december 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 september 2023 met de daarin genoemde stukken;
  • de mondelinge behandeling van 1 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft voor [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd die bestaan uit het repareren van verschillende auto’s. [eiser] heeft hiervoor een factuur gestuurd aan [gedaagde] met [factuurnummer] voor in totaal een bedrag van € 1.833,23.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.227,97, vermeerderd met rente en kosten. [eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst. [gedaagde] heeft ondanks verzoeken daartoe nagelaten om een factuur te betalen. [eiser] vordert daarom nu in deze procedure betaling van deze factuur, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de factuur niet, maar voert - samengevat - aan dat hij al aan [eiser] heeft betaald. [gedaagde] voert aan dat hij bij het ophalen van één van de gerepareerde auto’s het bedrag contant heeft betaald aan de balie aan [naam] . Dat had hij zo afgesproken met de heer [eiser] . De factuur heeft hij pas later ontvangen. Hij heeft later nog eens gebeld met de heer [eiser] en toen heeft hij aangegeven dat hij al contant heeft betaald. Verder voert [gedaagde] aan dat hij altijd netjes de huur heeft betaald voor de bedrijfsruimte die hij voorheen van [eiser] huurde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om de vraag of [gedaagde] de factuur van € 1.833,23 aan [eiser] moet betalen. [gedaagde] erkent dat hij een overeenkomst met [eiser] heeft gesloten en dat hij daarvoor een bedrag van € 1.833,23 moet betalen aan [eiser] . Hij stelt echter dat hij het verschuldigde bedrag al heeft betaald. Aangezien [eiser] dit betwist, kan de kantonrechter niet uitgaan van de juistheid van deze stelling.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat het verweer van [gedaagde] , dat hij al contant heeft betaald, een zogenaamd bevrijdend verweer is. [gedaagde] beroept zich namelijk op de rechtsgevolgen van de contante betaling. Dit brengt mee dat [gedaagde] zijn stelling van de contante betaling voldoende moet onderbouwen en dat hij het risico draagt als hij dat niet of onvoldoende doet (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Heeft [gedaagde] de factuur contant aan [eiser] betaald?
4.3.
[gedaagde] stelt dat hij op verzoek van de heer [eiser] aan de balie aan [naam] heeft betaald toen hij één van de gerepareerde auto’s kwam ophalen, maar dit wordt gemotiveerd weersproken door [eiser] . [eiser] betwist dat hij [gedaagde] heeft gevraagd om contant aan [naam] te betalen. Bovendien heeft de heer [eiser] tijdens de gehouden mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde] soortgelijke facturen wel eens eerder contant betaalde, maar dat die betalingen altijd via hem gingen, want [naam] neemt nooit contante betalingen aan. Verder heeft de heer [eiser] toegelicht dat hij in geval van contante betalingen altijd de factuur aftekent met soms nog een stempel er op, zodat duidelijk is dat er contant is betaald. [gedaagde] heeft in dit kader gesteld dat hij de factuur pas later heeft gekregen, waarmee de kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] bedoeld heeft dat hij geen betalingsbewijs heeft kunnen ontvangen op het moment van zijn gestelde contante betaling. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] ook zonder ontvangst van een factuur om een betalingsbewijs had kunnen vragen. Dat [gedaagde] geen betalingsbewijs heeft komt voor zijn rekening en risico.
4.4.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij in een telefoongesprek met de heer [eiser] heeft laten weten dat hij al contant heeft betaald, maar hij onderbouwt dit verder niet. Dat een dergelijk telefoongesprek heeft plaatsgevonden wordt bovendien door [eiser] weersproken, zodat dit niet komt vast te staan. De heer [eiser] heeft ter zitting op zijn telefoon laten zien dat hij [gedaagde] meerdere malen heeft geprobeerd te bereiken in verband met de betaling van de factuur, maar op deze berichten heeft [gedaagde] nooit gereageerd. Nu [gedaagde] helemaal niet heeft gereageerd op de berichten van de heer [eiser] , zelfs niet met een reactie dat hij al heeft betaald, maakt dit zijn verklaring van de contante betaling naar het oordeel van de kantonrechter ook niet aannemelijk.
4.5.
[gedaagde] heeft verder nog aangegeven dat hij voorheen een bedrijfspand van [eiser] heeft gehuurd en dat hij daarbij elke maand op tijd de huur betaalde, maar dit maakt voor de uitkomst van deze zaak geen verschil.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat tegenover de betwisting daarvan door [eiser] [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld waaruit kan worden opgemaakt dat hij het bedrag van in totaal € 1.833,23 heeft betaald. Zo heeft hij zijn stelling dat hij contant heeft betaald niet onderbouwd met stukken en heeft hij niet toegelicht wanneer hij dit bedrag precies heeft betaald. Ook heeft hij bijvoorbeeld geen verklaring overgelegd van [naam] , waaruit blijkt dat en wanneer hij het bedrag precies heeft betaald. Dit had wel op de weg van [gedaagde] gelegen om te doen, omdat [eiser] gemotiveerd heeft weersproken dat hij het bedrag heeft ontvangen. Slechts zijn eigen verklaring geeft onvoldoende onderbouwing om daaruit af te leiden dat [gedaagde] de gestelde contante betaling heeft gedaan. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd en aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat alle verweren van [gedaagde] worden verworpen en niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] een (contante) betaling heeft gedaan. Dit betekent dat hij de factuur van € 1.833,23 moet betalen. De vordering tot betaling daarvan wordt dan ook toegewezen. De hierover gevorderde rente, tot 14 augustus 2023 berekend op een bedrag van € 119,76, is als onweersproken toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit).
Proceskosten
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
1.833,23
- rente tot 14 augustus 2023
119,76
- buitengerechtelijke incassokosten
274,98
+
Totaal
2.227,97
4.10.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
109,33
- griffierecht
365,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00)
Totaal
872,33

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.227,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.833,23, met ingang van 14 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 872,33,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.