ECLI:NL:RBZWB:2023:9012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23-013394
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een bromfiets

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die de teruggave van een in beslag genomen bromfiets vorderde. De bromfiets was op 24 januari 2023 in beslag genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen de zoon van klager, die verdacht werd van het rijden zonder geldig rijbewijs. Klager stelde dat de bromfiets eigendom van hem was en dat er geen reden was voor de verbeurdverklaring, aangezien zijn zoon geen andere overtredingen had begaan dan het rijden zonder rijbewijs.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 6 oktober 2023 zijn zowel klager als de officier van justitie gehoord. De officier van justitie betoogde dat het beslag gehandhaafd moest blijven, gezien het recidiverisico van de zoon van klager, die eerder al was gedagvaard voor soortgelijke feiten. De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was, maar dat er een strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de bromfiets zou bevelen, gezien de eerdere overtredingen van de zoon van klager.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarmee de inbeslagname van de bromfiets werd gehandhaafd. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96-038240-23
rk.nummer: 23-013394
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 24 januari 2023 onder in het strafvorderlijk onderzoek tegen [belanghebbende] in beslag is genomen: een bromfiets van het merk Kymco, type Sa10, voorzien van [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 23 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 6 oktober 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. I.J.M. van der Hamsvoord en klager.
De [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat het voertuig van klager onder de zoon van klager in beslag is genomen. Klager heeft vernomen dat het voertuig verbeurd is verklaard. Klager is van mening dat er geen reden voor de verbeurdverklaring is. Anders dan het niet hebben van een rijbewijs is er geen andere overtreding met het voertuig gebeurd of geconstateerd. Het voertuig is eigendom van klager en voldeed aan de wettelijke eisen.
In raadkamer heeft klager gepersisteerd bij het ingediende klaagschrift. In aanvulling daarop heeft klager verklaard dat zijn zoon de scooter zelf heeft betaald. Zijn zoon heeft als hobby het opknappen van scooters. De inbeslaggenomen scooter betreft een schadescooter. Klager wist wel dat zijn zoon de scooters wel eens testte in de wijk. In onderhavige zaak was zijn zoon op de scooter op weg naar Sleeuwijk. Klager snapt dat dat niet de bedoeling is. Klager wist ook dat zijn zoon een keer eerder is aangehouden met een vriendje. De politie heeft hem echter medegedeeld dat de scooter bij de derde keer in beslag zou worden genomen, en dit was pas de tweede keer. Zijn zoon is momenteel autorijlessen aan het volgen.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is aangevoerd dat de zoon van klager is gedagvaard wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. Er is sprake van herhaald plegen van een dergelijk feit, namelijk op 11 mei 2022 in een voertuig op naam van klager en op 13 november 2022 in onderhavig voertuig dat op naam van klager staat. Van klager mag als vader van (de minderjarige) verdachte worden verwacht dat hij op de hoogte is of had moeten zijn van het feit dat verdachte geen geldig rijbewijs heeft en had derhalve moeten voorkomen dat hij gebruik kon maken van het voertuig. Verdachte leert kennelijk niet van eerdere straffen en kan gebruikmaken van het voertuig, waardoor het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is onder andere het geval indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank is van oordeel dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag. De zoon van klager wordt verdacht van het rijden zonder rijbewijs op 24 januari 2023. Uit de stukken blijkt dat verbalisanten de zoon van klager hebben zien rijden op de scooter. Daarnaast blijkt uit het strafblad dat aan de zoon van klager op 11 juli 2022 een strafbeschikking is opgelegd in verband met het rijden zonder rijbewijs op 11 mei 2022. Voorts is hij gedagvaard wegens het rijden zonder rijbewijs op 13 november 2022. Klager heeft in raadkamer verklaard dat hij wist dat zijn zoon een keer eerder was aangehouden in verband met het rijden zonder rijbewijs en dat hij wist dat zijn zoon de (gerepareerde) scooters wel eens testte in de wijk. De rechtbank overweegt hierbij dat ook het rijden van een klein rondje op een scooter, zolang zijn zoon niet in het bezit van een rijbewijs is, strafbaar gedrag betreft. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat klager bekend was met het gebruik van de scooter in verband met het rijden zonder rijbewijs dan wel dit gebruik redelijkerwijs had kunnen vermoeden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de scooter zal bevelen. Zij zal het klaagschrift daarom ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 20 oktober 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).