ECLI:NL:RBZWB:2023:9014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23-012698
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een voertuig

Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager, die de teruggave van zijn in beslag genomen Renault Twingo eiste. De auto was op 4 mei 2023 in beslag genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen een belanghebbende, die verdacht werd van het rijden zonder geldig rijbewijs. Klager stelde dat hij zelf de bestuurder was en dat de inbeslagname onterecht was, aangezien hij de auto dringend nodig had voor vervoer naar medische afspraken. Tijdens de behandeling in raadkamer op 6 oktober 2023 zijn zowel de klager als de belanghebbende gehoord, evenals de officier van justitie. De officier van justitie betoogde dat het beslag gehandhaafd moest blijven, gezien het recidiverisico en eerdere waarschuwingen aan klager over het gebruik van zijn voertuig door de belanghebbende.

De rechtbank oordeelde dat er een strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van een verbalisant die had waargenomen dat de belanghebbende als bestuurder in het voertuig reed. Gezien de eerdere inbeslagname en de waarschuwing aan klager, was het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het voertuig zou bevelen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarmee de inbeslagname van de auto werd gehandhaafd. De beslissing werd genomen door rechter J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffier M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 23-012698
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1969
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. N.P.C.C. Langenberg, Speelhuislaan 158 te 4815 CJ Breda.
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 4 mei 2023 onder in het strafvorderlijk onderzoek tegen [belanghebbende] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Renault, type Twingo, voorzien van het [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 17 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 6 oktober 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. I.J.M. van der Hamsvoord, klager, mr. N.P.C.C. Langenberg als raadsman van klager en [belanghebbende] als belanghebbende.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat de auto van klager in beslag is genomen, omdat deze volgens de politie werd bestuurd door [belanghebbende] . Volgens klager was hijzelf wel degelijk de bestuurder. Klager heeft te kennen gegeven dat een aantal getuigen dit kunnen bevestigen. De auto is dan ook onterecht in beslag genomen. Klager heeft de auto dringend nodig voor eigen gebruik. Hij heeft lichamelijke klachten en is daarom aangewezen op vervoer per auto. Daarnaast heeft hij geen strafbare feiten gepleegd en brengt vervreemding financieel nadeel met zich mee. De belangen van klager dienen te prevaleren boven het algemeen belang. Verzocht wordt dan ook het klaagschrift gegrond te verklaren.
In raadkamer heeft de raadsman gepersisteerd bij het ingediende klaagschrift. In aanvulling daarop is aangevoerd dat de auto slechts een (geringe) waarde heeft van ongeveer € 500,00 of € 600,00, terwijl het belang van klager om over de auto te beschikken erg groot is. Klager moet namelijk één keer in de twee weken naar het ziekenhuis in [plaats] . Klager en [belanghebbende] zijn erg stellig in hun verklaring dat niet [belanghebbende] , maar klager heeft gereden. Zelfs indien bij de inhoudelijke behandeling de rechter oordeelt dat [belanghebbende] wel heeft gereden, acht de raadsman het, gelet op het persoonlijk belang van klager, hoogst onwaarschijnlijk dat een verbeurdverklaring zal volgen. Klager is degene die in dat geval (onterecht) wordt gestraft. Hij moet zijn voertuig momenteel al sinds 4 mei jl. missen. Tot slot speelt de relatie van klager en [belanghebbende] met [verbalisant] een rol.
Klager heeft in raadkamer aangevoerd dat hij de auto inderdaad nodig heeft om naar afspraken in het ziekenhuis te gaan. Klager betwist dat de heer [belanghebbende] in zijn auto heeft gereden op de betreffende dag. Hij reed zelf. Hij had namelijk eerder een waarschuwing gekregen en hij zou gelet daarop klager niet meer in zijn auto laten rijden. De auto was sinds een paar maanden in het bezit van klager.
Belanghebbende [belanghebbende] heeft in raadkamer aangevoerd dat hij niet heeft gereden in de auto. Veel mensen in de buurt hebben gezien dat hij niet degene was die heeft gereden. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij de betreffende verbalisant een hekel heeft aan hem en klager en hen constant controleert. Belanghebbende is momenteel bezig met het volgen van rijlessen.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is aangevoerd dat tegen [belanghebbende] proces-verbaal is opgemaakt wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. Gelet op het feit dat sprake is van viermaal herhaald plegen van het feit, waarvan éénmaal in de inbeslaggenomen auto, is de auto in beslag genomen. Door de vorige inbeslagname mag aangenomen worden dat klager duidelijk is gewezen op de risico’s en gevolgen van het laten rijden van een persoon zonder geldig rijbewijs in één van zijn voertuigen. Klager had maatregelen moeten treffen om herhaling te voorkomen. Het recidiverisico wordt als groot ingeschat. Gelet op het voorgaande stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Het klaagschrift dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat het proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt en dat de procedure in raadkamer slechts een summiere toetsing kent. Daarnaast heeft klager eerder een waarschuwingsbrief ontvangen, waarin is medegedeeld dat bij de volgende keer de auto in beslag zal worden genomen ter vervreemding. Tot slot heeft de officier van justitie medegedeeld dat nog geen zittingsdatum bekend is.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Hier doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank is van oordeel dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag. Uit de thans voorhanden zijnde stukken blijkt dat [verbalisant] op ambtseed heeft verklaard dat hij heeft gezien dat niet klager, maar de heer [belanghebbende] als bestuurder in het betreffende voertuig reed. De verbalisant heeft daarbij ook opgemerkt dat hij even later zag dat klager en [belanghebbende] van positie waren gewisseld. De heer [belanghebbende] wordt verdacht van het rijden zonder rijbewijs. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de heer [belanghebbende] eerder in het bijzijn van klager in het inbeslaggenomen voertuig heeft gereden, namelijk op 4 september 2022. Klager heeft gelet hierop – zoals hij ook in raadkamer heeft verklaard – een brief ontvangen, waarin hem is medegedeeld dat wanneer er nogmaals een dergelijk strafbaar feit met het voertuig wordt begaan, het voertuig opnieuw in beslag zal worden genomen ter vervreemding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen. Zij zal het klaagschrift dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 20 oktober 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).