ECLI:NL:RBZWB:2023:9020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23-003615 en 23-003616
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 Sv wegens niet-ondertekening en termijnoverschrijding

Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met de parketnummers 23-003615 en 23-003616. De verzoekschriften, ingediend op 8 februari 2023, strekten tot toekenning van vergoedingen ten laste van de Staat voor schade en kosten in verband met een inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.W. Syrier, was niet verschenen tijdens de behandeling in raadkamer op 6 oktober 2023. De officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, omdat de verzoekschriften niet tijdig zijn ingediend en niet ondertekend zijn door verzoeker zelf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekschriften niet door verzoeker zijn ondertekend en dat er geen expliciete regeling is voor indiening door een gemachtigde in de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoekschriften. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het verzoekschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak is ingediend, en dat verzoeker geen redenen voor deze termijnoverschrijding heeft aangevoerd. De rechtbank heeft daarom besloten om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoekschriften.

De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-055497-21
rk-nummers: 23-003615 en 23-003616
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 8 februari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.W. Syrier, Kruisstraat 307 te 3581 GK Utrecht.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 520,00, € 520,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 10 augustus 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 26 februari 2021 om 15:07 uur in verzekering is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 6 oktober 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie mr. I.J.M. van der Hamsvoord gehoord. De advocaat van verzoeker, mr. A.W. Syrier, is – met bericht van verhindering – niet verschenen in raadkamer.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling van 26 februari 2022 tot en met 1 maart 2022. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 520,00, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken. De verzoekschriften zijn immers niet tijdig binnen drie maanden ingediend en het verzoekschrift is niet ondertekend door verzoeker.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Bij de griffie van de rechtbank is op 5 oktober 2023 per e-mail een verzoek binnengekomen van de advocaat, waarin hij heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de verzoekschriften. De advocaat heeft daarbij medegedeeld dat het hem niet is gelukt om contact te krijgen met verzoeker, zodat hij nog steeds niet beschikt over een mede door verzoeker ondertekend exemplaar. De advocaat heeft gelet daarop verzocht de behandeling van de verzoekschriften aan te houden om hem in de gelegenheid te stellen alsnog een mede door verzoeker ondertekend exemplaar te kunnen indienen. De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek in raadkamer afgewezen. De verzoekschriften zijn immers al op 8 februari 2023 door de rechtbank ontvangen, zodat de rechtbank van oordeel is dat de advocaat voldoende in de gelegenheid is geweest door verzoeker ondertekende exemplaren te verkrijgen en in te dienen. Zij komt dan ook toe tot de behandeling van de verzoekschriften.
De rechtbank constateert dat de verzoekschriften niet door verzoeker zijn ondertekend. Noch in artikel 533 Sv noch elders in het Wetboek van Strafvordering is in indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde uitdrukkelijk voorzien, zodat aangenomen moet worden dat de wetgever van vertegenwoordiging te dezen niet heeft willen weten (ECLI:NL:HR:1987:AB7723). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoekschriften.
De rechtbank stelt daarnaast ten overvloede vast dat het derde lid van artikel 533 Sv voorschrijft dat het verzoek slechts kan worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak. Het verzoekschrift is niet binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak ingediend. Evenmin zijn door of namens verzoeker redenen voor de termijnoverschrijding aangevoerd, zodat verzoeker ook op deze grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoekschriften.

3.De beslissing

De rechtbank
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschriften.
Deze beslissing is op 20 oktober 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).