Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met de parketnummers 23-003615 en 23-003616. De verzoekschriften, ingediend op 8 februari 2023, strekten tot toekenning van vergoedingen ten laste van de Staat voor schade en kosten in verband met een inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.W. Syrier, was niet verschenen tijdens de behandeling in raadkamer op 6 oktober 2023. De officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, omdat de verzoekschriften niet tijdig zijn ingediend en niet ondertekend zijn door verzoeker zelf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekschriften niet door verzoeker zijn ondertekend en dat er geen expliciete regeling is voor indiening door een gemachtigde in de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoekschriften. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het verzoekschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak is ingediend, en dat verzoeker geen redenen voor deze termijnoverschrijding heeft aangevoerd. De rechtbank heeft daarom besloten om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoekschriften.
De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.