ECLI:NL:RBZWB:2023:9049

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10221310 CV EXPL 22-3451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurpenningen en boetes in verband met overtredingen op vakantiepark

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, een B.V. die een vakantiepark exploiteert, betaling van openstaande huurpenningen en boetes van gedaagde, die in het verleden vakantiewoningen heeft gehuurd. De vordering betreft een totaalbedrag van € 37.855,75, bestaande uit € 34.911,89 aan huurpenningen en € 2.943,86 aan boetes voor overtredingen van de huis- en parkregels. Eiser heeft in de periode van 27 september 2021 tot en met 10 januari 2022 meerdere facturen verzonden, maar gedaagde heeft de betalingen stopgezet na een betalingsregeling. Gedaagde erkent de huurpenningen, maar betwist de hoogte van de betalingsachterstand en de boetes, en stelt dat hij deze onder protest heeft betaald.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde het volledige bedrag aan huurpenningen verschuldigd is, omdat hij zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. De rechter heeft het verweer van gedaagde, dat de boetes onterecht zijn opgelegd, verworpen, omdat gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat hij niet aansprakelijk is voor de boetes. De rechter heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de boetes die niet voldoende waren onderbouwd. Eiser heeft ook recht op buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over de toegewezen bedragen. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10221310 \ CV EXPL 22-3451
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: AGIN Timmermans,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijf],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M. de Bluts.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2023;
- de mondelinge behandeling van 28 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] exploiteert een vakantiepark in [plaats 1] . [gedaagde] heeft in het verleden veelvuldig vakantiewoningen gehuurd waarin hij werknemers heeft gehuisvest.
2.2
In de periode 27 september 2021 tot en met 10 januari 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] meerdere facturen verzonden met een totaalbedrag van € 34.911,89. De betalingstermijn van deze facturen wisselt.
2.3
Daarnaast heeft [eiser] in de periode 8 november 2021 tot en met 14 januari 2022 zogenoemde A-facturen aan [gedaagde] verzonden. Deze facturen zien op boetes voor het overtreden van de huis- en parkregels en schades aan de vakantiewoningen, met een totaalbedrag van € 2.943,86. Voor deze facturen geldt een betalingstermijn van 14 dagen.
2.4
Op 17 januari, 24 januari en 4 februari 2022 heeft [gedaagde] telkens een bedrag van € 1.000,00 overgemaakt ten behoeve van een betalingsregeling voor de openstaande huurpenningen. Daarna is [gedaagde] gestopt met het doen van betalingen.
2.5
Op 10 maart 2022 heeft [eiser] een herinnering aan [gedaagde] toegezonden voor betaling van de openstaande bedragen binnen 14 dagen.
2.6
Op 25 juli 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] een nieuw voorstel voor een betalingsregeling gedaan. Dit voorstel is door [gedaagde] niet geaccepteerd.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 37.855,75, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
3.2
[eiser] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst wegens het niet betalen van de facturen. Per 10 oktober 2022 heeft [eiser] nog een bedrag van € 34.911,89 aan huurpenningen van [gedaagde] te vorderen. Daarnaast hebben de werknemers van [gedaagde] veelvuldig de huis- en parkregels overtreden. De hiervoor verstuurde boetefacturen belopen tezamen een bedrag van € 2.943,86.
3.3
[gedaagde] erkent de facturen voor de huurpenningen maar betwist de hoogte van de betalingsachterstand. Begin 2020 heeft [gedaagde] een bedrag van € 16.000,00 betaald en begin 2022 een bedrag van € 3.000,00. Het bedrag van € 16.000,00 zag op boetes en schade aan de woningen. Deze facturen zijn onder protest van gehoudenheid betaald omdat [gedaagde] de facturen niet verschuldigd was. Dit bedrag dient in mindering te strekken op de door [eiser] gestelde betalingsachterstand. Het bedrag van € 3.000,00 dient ook nog in mindering te worden gebracht op de betalingsachterstand. [gedaagde] betwist daarnaast de boetefacturen verschuldigd te zijn. [eiser] heeft boetes opgelegd voor het in bezit hebben van drugs of onderdelen daarvan. In het parkreglement van 2021 staat daar geen boete op. De boetes die zien op rommel in de woningen zijn onredelijk. Tot slot staat en stond het [eiser] niet vrij om de betalingsregeling zonder aanmaning te ontbinden of beëindigen en de hoofdsom ineens op te eisen. De betalingsregeling geldt derhalve onverkort.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] het volledige door [eiser] gevorderde bedrag aan huurpenningen is verschuldigd en of [gedaagde] de boete- en schadefacturen verschuldigd is.
4.2
[eiser] vordert een bedrag van € 34.911,89 aan huurpenningen over de periode 27 september 2021 tot en met 10 januari 2022. [eiser] heeft haar vordering voldoende met stukken onderbouwd. [gedaagde] erkent zijn betalingsverplichting ten aanzien van die facturen. [gedaagde] stelt echter dat hij begin 2020 reeds een bedrag van € 16.000,00 aan [eiser] heeft betaald voor boete- en schadefacturen. [gedaagde] betwist dit bedrag verschuldigd te zijn geweest en stelt dat hij de betalingen telkens onder protest heeft gedaan. [gedaagde] stelt dat dit bedrag in mindering dient te strekken op het door [eiser] gevorderde bedrag aan huurpenningen. [gedaagde] doet daarmee een beroep op onverschuldigde betaling en verrekening. [gedaagde] voert hiermee een – in juridische termen – bevrijdend verweer en beroept zich op een rechtsgevolg. Dit betekent dat [gedaagde] voldoende dient te stellen en te onderbouwen, en indien nodig te bewijzen, dat de betalingen onverschuldigd zijn geweest. Dat is niet gebeurd. Enerzijds is niet gebleken dat de betalingen onder protest zijn gedaan; [gedaagde] neemt dit standpunt pas sinds januari 2022 in. Anderzijds is door [gedaagde] niet deugdelijk onderbouwd dat hij de onderliggende boete- en schadefacturen niet verschuldigd was. Nu het verweer van [gedaagde] niet voldoende is onderbouwd, wordt dit verweer gepasseerd.
4.3
[gedaagde] stelt verder dat het door hem in januari en februari 2022 betaalde bedrag van € 3.000,00 door [eiser] niet is meegenomen in de betalingsachterstand. Ter zitting heeft [eiser] hierover verklaard dat er in voornoemde periode door [gedaagde] in totaal een bedrag van € 4.000,00 is betaald. Dit bedrag is deels verrekend met openstaande facturen van voor de periode waarop de vordering ziet en deels met factuur 211984 welke wel in het door [eiser] overgelegde overzicht is opgenomen, aldus [eiser] . Dit is door [gedaagde] niet weersproken. Daardoor is niet vast komen te staan dat het bedrag van € 3.000,00 nog op de betalingsachterstand in mindering moet strekken.
4.4
Tot slot voert [gedaagde] aan dat de betalingsregeling nog steeds van kracht is en dat de vordering van [eiser] om die reden nog niet opeisbaar is. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. De betalingsregeling die begin 2022 is afgesproken, wordt door [gedaagde] sinds 4 februari 2022 niet meer nagekomen. Per brief van 11 april 2022 heeft [eiser] bevestigd dat zij de betalingsregeling heeft ingetrokken wegens aflossingsnalatigheid aan de zijde van [gedaagde] . Vervolgens heeft [gedaagde] op 2 mei 2022 aan [eiser] verzocht om een betalingsafspraak te maken. Dat duidt er naar het oordeel van de kantonrechter op dat [gedaagde] er ook van uitging dat de eerder afgesproken betalingsregeling was komen te vervallen. Op 25 juli 2022 heeft [eiser] nogmaals een nieuw voorstel gedaan. Partijen zijn het erover eens dat dat nieuwe voorstel door [gedaagde] niet is geaccepteerd zodat ook geen nieuwe betalingsregeling tot stand is gekomen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat er tussen partijen geen betalingsregeling meer van kracht is.
4.5
Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat [gedaagde] het volledige door [eiser] gevorderde bedrag aan huurpenningen verschuldigd is en dat dit bedrag opeisbaar is. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 34.911,89 aan [eiser] .
4.6
[eiser] vordert voorts een bedrag van € 2.943,86 aan boete- en schadefacturen over de periode van 8 november 2021 tot en met 14 januari 2022. [gedaagde] betwist in het geheel enige betaling verschuldigd te zijn (geweest) voor boete- en/of schadefacturen.
4.7
[gedaagde] betwist specifiek de boetes verschuldigd te zijn die zien op het
in bezit hebbenvan drugs in de vakantiewoningen. [gedaagde] voert hiertoe aan dat in het parkreglement van 2021 hiervoor geen boete is opgenomen. Wel is een boete opgenomen voor
gebruikvan drugs op het park maar dat is niet aan de orde geweest, aldus [gedaagde] . [eiser] stelt dat ook het in bezit hebben van drugs in de vakantiewoningen niet is toegestaan en geeft hier in hun e-mail van 3 januari 2022 over aan:
“In de business flyer van 2021 staat op pagina 10 onder de gedragsregels nadrukkelijk vermeld dat het gebruik en dealen van drogerende middelen op het park ten strengste is verboden. Indien bezit wordt geconstateerd zal de desbetreffende persoon (personen) onmiddellijk van het park worden verwijderd(…)”. In het parkreglement dat [eiser] heeft overgelegd staat een boete van € 200,00 opgenomen voor het in bezit hebben van drugs. Dit betreft echter een op 2 februari 2022 herziene versie van het parkreglement. [eiser] voert ter zitting aan dat de boete voor het in bezit hebben van drugs altijd al in het parkreglement is opgenomen. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Het is aan [eiser] om haar vordering nader te onderbouwen. Dit is niet gebeurd. Daardoor is niet vast komen te staan dat [gedaagde] boetes is verschuldigd voor het in bezit hebben van drugs op het park. Het deel van de vordering dat daarop ziet, te weten een bedrag van € 800,00, wordt daarom afgewezen.
4.8
[gedaagde] betwist daarnaast de boetes voor rommel in de vakantiewoningen. [gedaagde] voert daartoe aan dat de schoonmakers voor de tussentijdse schoonmaak al vroeg in de ochtend waren begonnen en dat de werknemers nog geen tijd hadden gehad om de rommel op te ruimen omdat zij uit de nachtdienst kwamen. Niet is duidelijk op welke factuur deze betwisting ziet. Desalniettemin is in het parkreglement opgenomen dat de woning opgeruimd moet blijven. De betwisting van [gedaagde] is onvoldoende gemotiveerd. Daardoor is vast komen te staan dat [gedaagde] de overige boete- en schadefacturen verschuldigd is. Dit deel van de vordering wordt dan ook toegewezen.
4.9
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] op grond van de boete- en schadefacturen tot een bedrag van € 2.143,86 wordt toegewezen.
4.1
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De buitengerechtelijke incassokosten zullen alleen over de toewijsbare hoofdsom, zijnde € 37.055,75, worden toegewezen. De kantonrechter zal een bedrag van € 1.145,56 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
4.11
[eiser] vordert daarnaast aan verschenen wettelijke handelsrente een bedrag van € 2.456,72 over de huurfacturen en een bedrag van € 314,95 over de boetefacturen vanaf de vervaldata van de facturen tot en met 10 oktober 2022. Daarnaast vordert [eiser] wettelijke handelsrente over het bedrag van € 37.855,75 vanaf 10 oktober 2022 tot aan de dag van volledige betaling. De wettelijke handelsrente over de huurfacturen wordt als op de wet gegrond toegewezen. De wettelijke handelsrente over de boete- en schadefacturen wordt afgewezen. In plaats daarvan zal de wettelijke rente worden toegewezen, met dien verstande dat dit slechts toewijsbaar is over het toe te wijzen bedrag van € 2.143,86 en wel vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van volledige betaling.
4.12
[gedaagde] is de partij die grotendeels in het ongelijk is gesteld en hij zal daarom de proceskosten (inclusief nakosten) moeten betalen. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
110,39
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
- nakosten
1.588,00
132,00
(2 punten × € 794,00)
Totaal
3.214,39

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 39.512,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.143,86 vanaf de vervaldata van de facturen en de wettelijke handelsrente over € 34.911,89 vanaf 11 oktober 2022, beide tot de dag van volledige betaling;
5.2
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.145,56 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.214,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en uitgesproken op 1 november 2023.