In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en huurders over huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De huurders, [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2], hebben gedurende zeven maanden geen huur betaald, wat heeft geleid tot een vordering van de verhuurder, [eiseres in conventie], tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurders niet aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan en dat er geen geldige afspraken zijn gemaakt over het verrekenen van herstelkosten met de huur. De vordering tot ontbinding en ontruiming is voorwaardelijk toegewezen, waarbij de huurders de mogelijkheid kregen om de achterstand binnen één maand te voldoen om ontruiming te voorkomen. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de verhuurder toegewezen, en de huurders zijn veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 6.900,00, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie hebben de huurders een vordering ingesteld voor gemaakte kosten, maar deze is afgewezen omdat de kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de gemaakte kosten en dat de huurders niet konden aantonen dat de verhuurder ongerechtvaardigd was verrijkt.