2.5De deskundige heeft zijn bevindingen en conclusie nader toegelicht. Zijn mondelinge verklaring is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 6 november 2023 en luidt – voor zover voor de beoordeling van belang – als volgt:
“1. Vraag naar aanleiding van opmerking A16 in bijlage 14 bij het deskundigenbericht:
De kwalificatie matig ernstige dementie die ik heb gebruikt in het antwoord op vraag 2 in mijn rapportage is gelijk aan de kwalificatie matig gevorderde dementie, zoals genoemd door [neuroloog] in haar terugkoppeling aan de huisarts van 6 maart 2017.
Er zijn verschillende manieren om stadia van dementie te graderen, maar internationaal meest gebruikt is de CDR schaal. Die heb ik als bijlage 12 bij mijn rapport gevoegd. Bij matig ernstige dementie gaat het om schaal CDR 2. Daarvan is sprake als de dementie invloed heeft op het dagelijks leven. De betrokkene is dan niet meer in staat om complexe taken uit te voeren, zoals autorijden, administratie of koken en is niet meer in staat om zonder hulp voor de eigen lichamelijke verzorging zorg te dragen. Op grond van de wet mag je in Nederland bij CDR 1 nog wel auto rijden mits een instructeur van het CBR heeft geoordeeld dat dat veilig kan. Bij CDR 2 is dat sowieso verboden. Aangezien [neuroloog] de heer [erflater] heeft verboden nog auto te rijden, is dat een duidelijke aanwijzing dat de dementie zich in zijn geval in het stadium CDR 2 bevond. Die ernst van de dementie past ook bij de andere begeleidende symptomen zoals geconstateerd door [neuroloog] , waarbij u bijvoorbeeld moet denken aan de MMSE score van 17/30 alsmede de MRI scan waarin afwijkingen zichtbaar zijn die ook passen bij dit beeld.
2. Vraag naar aanleiding van opmerking A21 in bijlage 14 bij het deskundigenbericht:
De diagnose CDR 2 is wel degelijk gesteld door [neuroloog] . Ik leid dat af uit haar verbod aan [erflater] om auto te rijden. Een dergelijk verbod mag alleen worden opgelegd bij CDR 2. Als sprake was van CDR 1 had zij hem moeten wijzen op de mogelijkheden om desgewenst wel nog zelfstandig auto te kunnen rijden.
3. Vraag naar aanleiding van opmerking A19 in bijlage 14 bij het deskundigenbericht:
Met mijn antwoord op vraag 3 heb ik bedoeld aan te geven dat de stoornis op 15 december 2016 in gelijke mate ontwikkeld was als op 6 maart 2017. Die conclusie heb ik gebaseerd op de afwezigheid van omstandigheden zoals een delier of een depressie die een eventuele versnelde achteruitgang zouden hebben kunnen verklaren. Doordat daar geen sprake van is geweest, is er ook geen sprake geweest van een snelle geestelijke achteruitgang en daarom heb ik de conclusie kunnen trekken zoals ik heb gedaan. Daar komt bij dat de MMSE door de huisarts ook in de periode omstreeks 15 december 2016 en wellicht zelfs eerder is afgenomen, waardoor die conclusie wordt bevestigd.
4. Vraag naar aanleiding van opmerking A20 in bijlage 14 bij het deskundigenbericht:
De conclusie dat de wilsverklaring van 15 december 2016 onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan, heb ik gebaseerd op de classificatie CDR 2 en de gevolgen die daaraan zijn verbonden, vooral op het gebied van het oordeels- en probleemoplossend vermogen (dat betreft de 3e rij van bijlage 12 bij mijn rapport). Alzheimer is een globale dementie. Dat betekent dat alle geheugendomeinen zijn aangetast. Anders dan bij een delier kan iemand met Alzheimer best heldere momenten hebben, een helder bewustzijn. Als voorbeeld noem ik dat iemand best in staat is om de keuze te maken welke saus hij bij zijn eten wil. Maar de mentale capaciteit is zo aangetast dat gevolgen van ingewikkelde zaken zoals het wijzigen van een testament niet meer door de betrokkenen kunnen worden overzien. Dat is ook waarom er in die gevallen over wilsonbekwaamheid wordt gesproken voor ingewikkelde kwesties. Dat wordt wel genoemd de proportionaliteit waarmee rekening wordt gehouden. Voor eenvoudige keuzes kan de betrokkene nog wel wilsbekwaam zijn, maar voor complexe niet meer. Dat volgt ook uit jurisprudentie op dit gebied.
5. Vraag naar aanleiding van opmerking A26 in bijlage 14 bij het deskundigenbericht:
De toevoeging in het antwoord op vraag 5 heb ik gemaakt vanuit mijn werkwijze als geriater om de betrokkene in zijn totaliteit als persoon te zien. Dat doe ik in mijn praktijk ook met de patiënten die ik spreek en zie. In dit geval heb ik geprobeerd een bespiegeling te maken op basis van de persoon zoals die naar voren kwam uit de stukken en de gesprekken die ik ook om die reden met nabestaanden heb gevoerd over zijn levensloop. Ik besef dat ik me daarmee mogelijk op glad ijs bevind en ik laat het dan ook aan de rechter over om te beslissen wat hiermee te doen. Over al het voorgaande uit mijn rapport en mijn conclusies ben ik wel volledig zeker en daar twijfel ik ook niet over.
6. Vraag naar aanleiding van opmerking A22 in bijlage 14 bij het deskundigenbericht:
De reden dat ik de notaris niet heb bevraagd, is dat ik geen twijfel heb over de conclusie die ik heb kunnen trekken op basis van de stukken en dan met name de medische stukken (huisarts en neuroloog). Als er wel enige twijfel was geweest, dan zou ik zeker contact hebben opgenomen met de notaris. Ik heb ook gezocht naar aanwijzingen voor twijfel. Ik heb gekeken of er mogelijk een delier was, een depressie, eventueel afwijkende uitkomsten van de MRI of andere aanwijzingen, maar niets wijst er op dat twijfel mogelijk is over de getrokken conclusies en daar sta ik dan ook achter.
8. Vraag: u koppelt de CDR aan de dementie van de heer [erflater] . U leidt deze af uit het verbod op autorijden. Deze diagnose is niet gesteld. Zijn er aanwijzingen die duiden op een andere kwalificatie?
Nee, als je alles weegt, de bevindingen van de neuroloog, de huisarts en anderen rondom de heer [erflater] dan is dit de uitkomst. Er zal geen sprake zijn van CDR 3, want hij zal zijn eigen huis en mensen om hem heen nog wel hebben herkend. Er is ook geen sprake geweest van CDR 0.5, want er waren al wel duidelijk interferenties. De enige discussie is dan CDR 1 of CDR 2. Maar bij een hoog opgeleide man wijst de uitkomst van de MMSE duidelijk op CDR 2. De ondergrens voor een CDR 1 bij een hoog opgeleide man is 23 maximaal 22, en met 17 uit 30 zit hij daar ruim onder. Ook de ernst van de afwijkingen die zijn vastgesteld op de MRI wijzen op CDR 2.
9. Vraag: bij CDR 2 lees ik in bijlage 12, 5e rij van weinig onderhouden interesses, maar ik lees ook dat de huisarts rapporteert dat de heer [erflater] nog wel degelijk interesses heeft en ik lees in de diagnose van [neuroloog] niet dat er sprake is van ernstige geheugenproblemen. Hoe verklaart u dat?
In theorie is het mogelijk dat een patiënt met de totaalscore CDR 2 op sub-domeinen (de horizontale lijnen van bijlage 12) een hogere of lagere score heeft. Het zou dus ook in het geval van [erflater] kunnen zijn geweest dat hij qua hobby’s en interesses nog scoorde op CDR1, maar het gaat uiteindelijk om de totaalscore. Wel merk ik op dat het bij Alzheimer dichter bij elkaar ligt dan bij vasculaire dementie. Een andere verklaring voor de constateringen van de huisarts op dit punt kan ook zijn dat er onvoldoende tijd in is gestoken om dit te beoordelen en dat de heer [erflater] wel degelijk ook op dit domein CDR 2 scoorde. Het ligt eraan hoe nauwkeurig je meet. Het enkele feit dat hij nog kranten/tijdschriften las en het nieuws volgde, hoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn. Ik zie in de dagelijkse praktijk ook wel dat mensen wel drie kranten hebben, maar toch CDR 2 hebben. Ze scannen dan bijvoorbeeld alleen de koppen.
In mijn rapport op pagina 7, 3e alinea, heb ik ook het een en ander opgenomen over signalen die er al in 2014 waren. Ik heb niet kunnen vaststellen dat er toen al sprake was van CDR 2, maar wel dat er toen al sprake was van een dementie met een ernst passend bij CDR 1.
10. Vraag: stel dat wordt aangenomen dat er sprake is van CDR 2, maakt het uit dat [erflater] 15 maanden eerder al zijn voorkeur voor mevrouw [eiseres in conventie] heeft uitgesproken?
Dat is een hypothetische vraag. In 2014 zijn de eerste signalen. Er zijn niet zoveel gegevens beschikbaar. Er is geen medische informatie anders dan die van de huisarts. Ik wil niet gissen. Dit is enigszins vergelijkbaar met een situatie van een euthanasieverklaring. Daar wordt uiteindelijk in de praktijk ook wisselend mee omgegaan, in hoeverre een verklaring in het verleden afgelegd in het stadium CDR 1 nog concrete bevestiging behoeft in het latere stadium. Hoe dan ook weet ik in dit specifieke geval weinig van de situatie van [erflater] in 2015. En bovendien zou het dan in 2015 zijn gegaan om een voorkeur voor het voeren van de administratie, wat qua proportionaliteit een andere keuze is dan het wijzigen van een testament in december 2016.
11. Vraag: u beredeneert dat de ernst van de dementie in drie maanden niet is gewijzigd. Daarmee is niet de causale relatie tussen de stoornis, de dementie en de wilsverklaring aangetoond. Kunt u het causale verband verklaren?
De vraag is of de handeling die is gedaan, beïnvloed zal zijn door de stoornis. Bij een dementie CDR 2 is het antwoord altijd bevestigend. Men moet de gevolgen en alternatieven kunnen beredeneren en verwoorden en dat is bij CDR 2 niet meer mogelijk als het gaat om dit soort beslissingen.
12. Vraag: in het dossier van de notaris zitten aantekeningen, hij heeft tweemaal met [erflater] gesproken, met 9 dagen ertussen. De notaris had geen twijfel; [erflater] is consistent geweest. Als u dat had gelezen, zou dat u twijfel hebben gegeven?
Nee. Ik heb alle medische informatie gewogen. Al die zaken wijzen in één richting. Dat de notaris een andere constatering heeft gedaan, is voor mij dan niet meer relevant.
13. Vraag: tussen moment van testeren en het stellen van de diagnose zit een bepaalde tijd. U bent heel stellig, maar is er niet ook onzekerheid?
Het klopt dat terugredeneren een mate van onzekerheid kent. Die onzekerheid heb ik in dit geval echter niet, omdat we ook beschikken over de MMSE. Deze stamt niet van [neuroloog] maar van de huisarts, en is gedateerd 24 november 2016 en valt dus ongeveer gelijk met moment testeren. Daarom kan ik zo stellig zijn in mijn conclusie. Voor wat betreft de MRI scan is het exacte moment bovendien minder relevant. Dat houdt verband met de geleidelijke achteruitgang die gepaard gaat met deze vorm van dementie, waardoor er ook bij een scan van drie maanden later geen grote verschillen zijn in de tijd.
14. Vraag: de MMSE score was 17, dat was een halve maand voor het moment van testeren. De notaris heeft een Belehrungspflicht. Is het per definitie uitgesloten dat iemand met deze MMSE score in combinatie met deze Belehrungspflicht een welbewuste keuze maakt?
Ja, bij Alzheimer kun je dat wel stellen. Bij een score van 17/30 en een globale achteruitgang van alle domeinen mag je ervan uitgaan dat [erflater] wat gezegd is binnen een tijdsbestek van 10 a 15 minuten niet meer volledig zelfstandig heeft kunnen reproduceren, maar mogelijk wel heeft kunnen herkennen. Het stukje reproduceren is echter nodig om welbewust een keuze te kunnen maken, om alternatieven te kunnen overwegen. Ik denk ook dat de Belehrung als die goed getoetst zou zijn, hiaten zou hebben laten zien.
Met herkennen bedoel ik dat iemand niet meer zelfstandig iets kan reproduceren, maar nog wel met hulp. Ik weet niet hoe de notaris het tweede gesprek heeft gevoerd, maar als hij daarin de heer [erflater] heeft voorgehouden wat er negen dagen daarvoor is besproken, kan het zijn dat hij dat uit herkenning heeft bevestigd. Zou de heer [erflater] zelf uit eigen initiatief in dat gesprek hebben kunnen aangeven wat zijn keuze en beweegreden zijn, dan is er wel sprake geweest van een goede inprenting en dus reproductie. Maar dat zou me zeer verbazen.”