ECLI:NL:RBZWB:2023:9111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
C/02/409043 / FA RK 23-2034
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot wijziging hoofdverblijf, zorgregeling en kinderbijdrage in het kader van ingezette hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vrouw en een man, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht om wijziging van het hoofdverblijf van de jongste minderjarige, [minderjarige 2], naar haar toe, en om aanpassingen in de zorgregeling en de kinderbijdrage. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, onder verwijzing naar de ingezette hulpverlening en het belang van de kinderen. De rechtbank oordeelde dat de huidige zorgregeling voldoende duidelijkheid biedt voor de kinderen en dat er onvoldoende redenen zijn om de regeling te wijzigen, gezien de aanhoudende conflicten tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de huidige situatie niet te wijzigen en de hulpverlening voort te zetten. De rechtbank benadrukte het belang van parallel solo ouderschap en de eigen verantwoordelijkheid van beide ouders in de opvoeding. De beslissing om de verzoeken af te wijzen werd genomen in het belang van de kinderen, die gebaat zijn bij stabiliteit en duidelijkheid in hun zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/409043 / FA RK 23-2034
beschikking d.d. 21 december 2023
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
en
[de bewindvoerder] h.o.d.n, [bewindvoering] ,
gevestigd te Terneuzen,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de vrouw,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. Bregonje-Voermans te Terneuzen.
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 19 april 2023 ingekomen verzoekschrift strekkende tot wijziging hoofdverblijf, wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken alsmede wijziging van de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging ex artikel 1:253a BW, met bijlagen;
- het F-formulier d.d. 31 mei 2023 van mr. Bregonje-Voermans, met bijlage;
- de brief d.d. 14 november 2023 van mr. Bregonje-Voermans met nadere stukken, tevens houdende vermeerdering verzoek;
- de brief d.d. 15 november 2023 van mr. Van den Branden;
- het F-formulier d.d. 16 november 2023 van mr. Bregonje-Voermans, met bijlagen;
- de brief d.d. 17 november 2023 van mr. Van den Branden, met bijlage;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 20 november 2023 door mr. Bregonje-Voermans overgelegde originele machtiging van de bewindvoerder;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 20 november 2023 door mr. Van den Branden overgelegde pleitnotities.
1.2
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 20 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen, Nederlanders, hebben een affectieve relatie gehad uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015.
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
2.3
In het ouderschapsplan dat door partijen is ondertekend op respectievelijk 16 en 18 februari 2022, zijn partijen - voor zover hier van belang - overeengekomen dat de [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben en de [minderjarige 2] haar hoofdverblijf bij de man zal hebben. Verder zijn partijen een co-ouderschapsregeling overeengekomen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man. Daarnaast zijn partijen een vakantieregeling en een verdeling van de feestdagen overeengekomen. Inzake de kinderalimentatie is bepaald dat ieder van de ouders de kosten van het verblijf van de kinderen als deze bij hem/haar zijn, zonder nadere verrekening dragen. Zolang beide ouders gebruik maken van bewindvoering kunnen geen nadere afspraken gemaakt worden ten aanzien van de verblijfoverstijgende kosten. Derhalve komen partijen overeen dat, zolang zij beiden, althans een van hen, gebruik maakt van bewindvoering, ieder de verblijfoverstijgende kosten voldoet van het kind dat bij hem/haar staat ingeschreven. Onder verblijfoverstijgende kosten verstaan ouders in ieder geval:
- niet vergoede ziektekosten (orthodontie, lenzen, brillen enz.);
- abonnementen (ook telefoon);
- kosten voor sporten (waaronder kleding, contributie en sportbenodigdheden);
- kosten voor kinderfeestjes waarvoor de kinderen worden uitgenodigd;
- schoolkosten (kamp, schoolreis al niet naar buitenland, schoolfoto’s, ouderbijdrage voor school, schoolbenodigdheden zoals o.a. pennen, schriften enz.).

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt na vermeerdering van haar verzoek om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw zal zijn;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus te wijzigen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de man zullen verblijven op de dagen dat de man volgens zijn rooster niet hoeft te werken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen dan bij de man verblijven vanaf de dag dat de man uit nachtdienst komt vanuit school tot 3 dagen later om 18:00 uur. De schoolvakanties zullen bij helfte verdeeld worden, waarbij in de zomervakantie de kinderen gedurende een peridode van 2 weken aaneengesloten bij de man zullen verblijven;
- te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bedrag zal voldoen van € 290,= per kind per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage, althans een bijdrage vast te stellen op basis van de nog door de man aan te leveren financiële gegevens.
3.2
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Wijziging hoofdverblijf en wijziging zorgregeling;
4.1
Ingevolge het artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van de [minderjarige 2] te bepalen bij haar. De vrouw stelt - samengevat - dat het moeilijk is om contact te krijgen met de man. De man reageert amper of niet op berichten (telefoon, app-berichten of mails) van de vrouw. De man informeert ook amper tot niet over het verblijf van de kinderen bij hem. Er is volgens de kinderen wel van alles aan de hand. Verder werkt de man in ploegen hetgeen betekent dat de kinderen worden opgevangen door de partner van de man. Dit vinden de kinderen niet fijn en zij geven aan bij de vrouw dat ze dit ook niet meer willen. Het bespreekbaar maken bij de man heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. De vrouw bespeurt een steeds grotere weerstand bij de kinderen om naar de man te gaan. Met name [minderjarige 2] vindt het niet fijn om opgevangen te worden door de vriendin van haar vader. Beide kinderen geven aan niet een hele week bij de man te willen verblijven. De vrouw maakt zich ernstige zorgen, ook omdat de kinderen in hun gedrag en uitlatingen worden beperkt. Zo mag [minderjarige 2] geen tekeningen maken voor haar moeder als ze bij haar vader is. Het is niet mogelijk om dit met de man te bespreken. De vrouw acht de overeengekomen zorgregeling niet langer in het belang van de kinderen en verzoekt om die reden te bepalen dat de kinderen bij de man verblijven op het moment dat hij volgens zijn rooster niet hoeft te werken.
4.3
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. De man betwist dat de door de vrouw verzochte wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en het beperken van het contact tussen de man en beide minderjarigen de oplossing is van het probleem tussen ouders. Ondanks een langlopend ouderschapsbemiddelingstraject en een ondertoezichtstelling is duidelijk dat een goed verlopende communicatie tussen ouders er waarschijnlijk nooit zal komen. Door de hulpverlening die in het vrijwillig kader nog steeds is betrokken is voorgesteld om in plaats van te werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie in te zetten op parallel solo ouderschap. Omdat er tussen ouders sprake is van een blijvend hoog conflict, is de conclusie getrokken dat de interventies die gericht zijn op samenwerking niet werken.
4.4
Door de Raad is tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om op dit moment geen wijzigingen aan te brengen in de huidige situatie en de ingezette hulpverlening te laten doorlopen. De Raad ziet op dit moment geen aanleiding voor een raadsonderzoek omdat ouders vrijwillig meewerken aan de hulpverlening. Binnen het hulpverleningstraject kunnen eventueel aanpassingen in de huidige regeling worden gedaan.
4.5
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt dat voor partijen hulpverlening is ingezet door [maatschap] . De man wordt begeleid door [naam 1] en de vrouw door [naam 2] . Daarnaast hebben de kinderen gesprekken met kindbehartiger [naam 3] . Ook is casusregie door [jeugdzorg] betrokken. Door de hulpverlening is de focus verlegd naar het eigen ouderschap en de eigen verantwoordelijkheid van ieder van partijen daarin. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat in de komende periode verder ingezet moet worden op voornoemd parallel solo ouderschap. De vraag ligt voor of het hoofdverblijf van de [minderjarige 2] alsmede de zorgregeling gewijzigd dient te worden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Evenals de Raad ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende reden het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en de zorgregeling te wijzigen zoals door de vrouw is verzocht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de minderjarigen gebaat zijn bij duidelijkheid over de zorgregeling. Ook gelet op de strijd die er tussen partijen heerst wordt onvoldoende aanleiding gezien om het hoofdverblijf en/of de zorgregeling te wijzigen.
Wijziging kinderbijdrage;
4.6
De vrouw/haar bewindvoerder heeft - naar de rechtbank begrijpt - voorwaardelijk verzocht om de kinderbijdrage te wijzigen. Nu zoals hiervoor is overwogen het hoofdverblijf en de zorgregeling niet worden gewijzigd, komt de rechtbank ook niet toe aan een beoordeling van het verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat partijen in voornoemd ouderschapsplan zijn overeengekomen dat zolang zij beiden, althans een van hen, gebruik maakt van bewindvoering, ieder de verblijfoverstijgende kosten voldoet van het kind dat bij hem/haar staat ingeschreven.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vrouw en/of bewindvoerder van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..