In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben twee ex-partners, [de vrouw] en [de man], een geschil over een geldleningsovereenkomst die tijdens hun relatie is aangegaan. De vrouw heeft de man € 36.000 geleend tegen een rente van 10% per jaar, met de voorwaarde dat de lening pas beëindigd kan worden na opzegging van de huurovereenkomst. De man ontkent dat er uitvoering is gegeven aan de leenovereenkomst en heeft geen betalingen verricht sinds januari 2020. De vrouw vordert erkenning van de geldleningsovereenkomst en betaling van de achterstallige rente, die tot op dat moment € 10.800 bedraagt, evenals de maandelijkse rente van € 300 en buitengerechtelijke incassokosten van € 883.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk uitvoering is gegeven aan de geldleningsovereenkomst, onderbouwd door bankoverschrijvingen en e-mailcorrespondentie van de man waarin hij de lening erkent. De kantonrechter heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, inclusief de betaling van de achterstallige rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De man is ook veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de man een vordering tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen ingediend, maar deze is afgewezen omdat de kantonrechter oordeelde dat de betalingen niet als onverschuldigd konden worden beschouwd.
De uitspraak benadrukt de geldigheid van de geldleningsovereenkomst en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, evenals de rol van bewijsvoering in civiele procedures. De kantonrechter heeft de vordering van de man in het voorwaardelijk incident afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.