ECLI:NL:RBZWB:2023:9172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
10285861 \ CV EXPL 23-152
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige rente en erkenning geldleningsovereenkomst tussen ex-partners

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben twee ex-partners, [de vrouw] en [de man], een geschil over een geldleningsovereenkomst die tijdens hun relatie is aangegaan. De vrouw heeft de man € 36.000 geleend tegen een rente van 10% per jaar, met de voorwaarde dat de lening pas beëindigd kan worden na opzegging van de huurovereenkomst. De man ontkent dat er uitvoering is gegeven aan de leenovereenkomst en heeft geen betalingen verricht sinds januari 2020. De vrouw vordert erkenning van de geldleningsovereenkomst en betaling van de achterstallige rente, die tot op dat moment € 10.800 bedraagt, evenals de maandelijkse rente van € 300 en buitengerechtelijke incassokosten van € 883.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk uitvoering is gegeven aan de geldleningsovereenkomst, onderbouwd door bankoverschrijvingen en e-mailcorrespondentie van de man waarin hij de lening erkent. De kantonrechter heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, inclusief de betaling van de achterstallige rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De man is ook veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de man een vordering tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen ingediend, maar deze is afgewezen omdat de kantonrechter oordeelde dat de betalingen niet als onverschuldigd konden worden beschouwd.

De uitspraak benadrukt de geldigheid van de geldleningsovereenkomst en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, evenals de rol van bewijsvoering in civiele procedures. De kantonrechter heeft de vordering van de man in het voorwaardelijk incident afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10285861 \ CV EXPL 23-152
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
[de vrouw],
te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verweerster in het voorwaardelijk incident,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
gemachtigde: mr. D.P.M.A.H. Roks,
tegen
[de man],
te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het voorwaardelijk incident,
hierna te noemen: [de man] ,
gemachtigde: mr. T. Rosbach.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 22 maart 2023 en de daarin genoemde processtukken, waarin een mondelinge behandeling is bepaald. De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2023 plaatsgevonden. De gemachtigde van [de vrouw] heeft daarbij spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft van hetgeen partijen verder ter aanvulling van hun standpunten hebben aangevoerd aantekeningen gemaakt.
1.2.
De kantonrechter heeft na het sluiten van de mondelinge behandeling vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is op initiatief van [de man] beëindigd.
2.2.
[de man] heeft op 1 juli 2018 een geldleningsovereenkomst opgesteld. In deze overeenkomst is onder andere het volgende opgenomen:

Leninggever: [de vrouw] (…)
Leningnemer: [de man] (…)
Lening aangegaan per 1 juni 2018 .
Totaalbedrag leenovereenkomst 36.000 euro
Rente percentage 10 % per jaar = € 300,- per maand a contant .
Iedere maand uitbetaling tussen 20e en 31e vd maand
Lening bedoelt als investering tbv pand [adres] [plaats 1]
Verbouwen tot woonhuis ..
Leenovereenkomst blijft bestaan zolang [adres] a gehuurd wordt volgens de regels van het huurcontract door Leninggever van Leningnemer . Bijlage van het huurcontract wordt bij aanvang huurovereenkomst toegevoegd .
Leningnemer is de Eigenaar van [adres] [plaats 1]
Leningnemer kan de leenovereenkomst enkel beeindigen na opzegging huurovereenkomst van Leninggever .
2.3.
In januari 2020 heeft [de man] [de vrouw] in rechte betrokken, waarbij is gevorderd de huurovereenkomst en de geldleningsovereenkomst te ontbinden dan wel nietig te verklaren. Bij vonnis van 24 maart 2021 zijn de vorderingen van [de man] afgewezen.
2.4.
[de man] is in beroep gegaan tegen voormeld vonnis maar heeft geen grieven gericht tegen het oordeel dat de geldleningsovereenkomst in stand bleef. Het gerechtshof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, voor zover dat aan het oordeel van het hof was onderworpen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[de vrouw] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat er tussen [de vrouw] en [de man] per 1 juni 2018 sprake is van een geldleningsovereenkomst;
[de man] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de vrouw] binnen 48 uur na het ten deze te wijzen vonnis te voldoen een bedrag van € 10.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag na het verstrijken van de betalingstermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
[de man] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de vrouw] vanaf 1 januari 2023, zolang de geldleningsovereenkomst bestaat, € 300,00 per maand aan rente te betalen;
[de man] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de vrouw] binnen 48 uur na het ten deze te wijzen vonnis de buitengerechtelijke incassokosten van € 883,00 te voldoen.
Daarnaast vordert [de vrouw] [de man] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[de vrouw] legt – samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Tussen partijen is op 1 juli 2018 een schriftelijk geldleningsovereenkomst tot stand gekomen. Op grond daarvan heeft [de vrouw] € 36.000,00 uitgeleend aan [de man] . Ook is overeengekomen dat een rente van 10% per jaar dient te worden betaald, waarvan maandelijks € 300,00 en dat de overeenkomst enkel kan worden beëindigd na opzegging van de huurovereenkomst door [de vrouw] . [de man] heeft vanaf januari 2020 de maandelijkse rente niet meer betaald en heeft per 20 december 2022 het bestaan van de geldleningsovereenkomst ontkend. [de vrouw] vordert om die reden een verklaring voor recht. Tot 6 januari 2023 bedraagt de betalingsachterstand 36 maanden voor een totaal van € 10.800,00. Ondanks aanmaning daartoe gaat [de man] niet over tot betaling. [de vrouw] maakt om die reden ook aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.3.
[de man] voert – samengevat – het volgende verweer. [de man] heeft in het incident aangevoerd dat [de vrouw] niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat [de man] nimmer een bedrag van € 36.000,00 heeft ontvangen. Daardoor is geen geldleningsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen.
Daarnaast verzoekt [de man] voorwaardelijk, indien het opgeworpen incident wordt afgewezen, [de man] in de gelegenheid te stellen [advocatenkantoor] te [plaats 1] in vrijwaring op te roepen, omdat zij [de man] in eerdere procedures heeft bijgestaan en naar wiens adviezen de zaak destijds is aangevlogen.
In de hoofdzaak voert [de man] aan dat van [de vrouw] in haar vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat aan de leenovereenkomst geen vervolg is gegeven. Voorts heeft [de man] [de vrouw] verzocht bewijs te leveren van de leenovereenkomst. Dit heeft zij nagelaten en ook om die reden dient de vordering afgewezen te worden.
In reconventie
3.4.
[de man] heeft acht bedragen van € 300,00 aan [de vrouw] betaald. Nu [de vrouw] stelt dat dit betalingen in het kader van een door haar verstrekte lening betreffen, dienen deze betalingen als onverschuldigd betaald gezien te worden. [de man] vordert om die reden de veroordeling van [de vrouw] tot betaling van € 2.400,00 wegens onverschuldigde betaling.
3.5.
[de vrouw] heeft verweer gevoerd, dat hierna in de beoordeling – voor zover relevant – aan de orde komt.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
De vordering van [de vrouw] valt buiten de competentiebevoegdheid van de kantonrechter. De kantonrechter heeft dit partijen op de mondelinge behandeling voorgehouden. Partijen hebben vervolgens op grond van artikel 96 Rv de kantonrechter verzocht de vordering in behandeling te nemen. Partijen hebben uitdrukkelijk de mogelijkheid van hoger beroep voorbehouden. De kantonrechter acht zich gelet op het voorgaande bevoegd om de vorderingen in behandeling te nemen.
4.2.
[de man] heeft in zijn conclusie van antwoord bij ‘vordering in het incident’ aangevoerd dat [de vrouw] niet ontvankelijk is in haar vordering. Het beroep van [de man] op de niet-ontvankelijkheid van [de vrouw] is geen incidentele vordering waarop bij incidenteel vonnis wordt beslist, maar een verweer in de hoofdzaak. De kantonrechter zal dit verweer dan ook aanmerken als verweer in de hoofdzaak.
Wel of geen geldleningsovereenkomst?
4.3.
[de man] heeft als verweer aangevoerd dat aan de geldleningsovereenkomst geen uitvoering is gegeven. De kantonrechter volgt [de man] hierin niet om de volgende redenen. [de man] heeft via bankoverschrijvingen betalingen verricht voor de maanden mei, juni, juli, september, oktober en november 2019 en daarbij in de omschrijving ‘lening’ dan wel ‘rente’ vermeld. Verder heeft [de man] op 8 mei 2019 een mail verstuurd naar [de vrouw] . Daarin vermeldt [de man] onder andere het volgende:

Dan de afspraak die er is over het Geld ik noem in deze geen bedragen om jou te beschermen . Ik wil je het gehele bedrag terug betalen en afscheid van elkaar nemen zowel zakelijk als prive .”.
[de man] heeft via e-mail op 23 en 24 oktober 2019 de belastingdienst en de Raad voor de rechtsbijstand geïnformeerd dat [de vrouw] vermogen heeft verzwegen, omdat zij € 36.000,00 aan [de man] heeft uitgeleend. [de man] vermeldt verder dat hij dit bedrag heeft geleend om een pand te kunnen verbouwen omdat hij zelf middelen tekort kwam en dat hij € 300,00 per maand aan rente aan [de vrouw] betaalt.
Daarnaast vermeldt de voormalig gemachtigde van [de man] in een brief van 11 november 2019 dat tussen partijen een leenovereenkomst is gesloten van € 36.000,00 en dat hij dit zal retourneren. Bovendien heeft [de man] in een eerdere procedure tegen [de vrouw] de kantonrechter gevorderd te bepalen dat de leenovereenkomst tussen partijen gesloten op 1 juli 2018 aangaande een bedrag van € 36.000,00 is ontbonden dan wel nietig is verklaard. Voorts heeft [de man] op 30 december 2019 een bedrag van € 36.000,00 overgemaakt naar [de vrouw] en in de omschrijving ‘
terug betaling lening onttrokken vermogen mevr [de vrouw]’ vermeld (welk bedrag [de vrouw] vervolgens weer heeft teruggestort). Het verweer van [de man] dat hij geen € 36.000,00 heeft ontvangen van [de vrouw] , zonder dit nader te onderbouwen met stukken, is onhoudbaar. Uit het voorgaande blijkt overduidelijk dat partijen een geldleningsovereenkomst zijn aangegaan en conform de inhoud van de overeenkomst daar ook uitvoering aan hebben gegeven.
4.4.
De kantonrechter heeft [de vrouw] ter zitting bevraagd op de voor [de man] zeer ongunstige bepalingen – zoals de hoogte van de rente en het ontbreken van de mogelijkheid tot het doen van tussentijdse aflossing – in de overeenkomst. [de vrouw] heeft hierop geantwoord dat [de man] zelf deze bepalingen in de overeenkomst heeft opgenomen en dat zij zich niet bewust was van de gevolgen. [de vrouw] wil dat [de man] zich aan de gemaakte afspraken houdt. De gemachtigde van [de man] heeft – ondanks op de mondelinge behandeling daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld – verder geen andere rechtsgronden als verweer naar voren gebracht. Dit maakt dat de vorderingen onder a. tot en met c. toewijsbaar zijn.
Vordering d. (Buitengerechtelijke incassokosten)
4.5.
[de vrouw] maakt aanspraak op een vergoeding van € 883,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten. [de vrouw] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarnaast heeft [de man] geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen (de hoogte van) deze vergoeding. De hoogte van de vergoeding komt overeen met het tarief opgenomen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Voorwaardelijk incident tot oproeping in vrijwaring
4.6.
Doordat de vordering van [de vrouw] wordt toegewezen, wordt voldaan aan de door [de man] gestelde voorwaarde met betrekking tot het incident tot oproeping in vrijwaring. De kantonrechter is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
[de man] heeft onvoldoende gesteld dat en op welke grond er tussen hem en [advocatenkantoor] een rechtsverhouding bestaat, die voor [advocatenkantoor] een verplichting kan meebrengen om de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak te dragen. De enkele stelling dat [advocatenkantoor] [de man] in eerdere procedures heeft bijgestaan en naar wiens adviezen de zaak destijds is aangevlogen, is onvoldoende.
Proceskosten
4.7.
[de man] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [de vrouw] procedeert met een toevoeging. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk. De kantonrechter stelt deze kosten aan de zijde van [de vrouw] tot vandaag vast op:
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde (2 punten à 396,-)
€ 792,00
Totaal € 878,00
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, omdat het verweer van [de vrouw] pas op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht en aan [de vrouw] voor de mondelinge behandeling reeds een punt aan salaris gemachtigde is toegekend. De nakosten worden hierna in de beslissing begroot.
In reconventie
4.8.
In conventie is vast komen te staan dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen en dat daar uitvoering aan is gegeven. Op grond daarvan heeft [de man] acht bedragen van € 300,00 betaald wegens rente. Van onverschuldigde betalingen is om die reden geen sprake. De vordering zal worden afgewezen.
4.9.
[de man] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [de vrouw] vastgesteld op € 199,00 (2 x ½ punt x € 199,00) wegens salaris gemachtigde.
De nakosten worden hierna in de beslissing begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
verklaart voor recht dat tussen [de vrouw] en [de man] per 1 juni 2018 sprake is van een geldleningsovereenkomst;
veroordeelt [de man] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de vrouw] binnen 48 uur na vandaag te voldoen een bedrag van € 10.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag na het verstrijken van de betalingstermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [de man] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de vrouw] vanaf 1 januari 2023, zolang de geldleningsovereenkomst bestaat, € 300,00 per maand aan rente te betalen;
veroordeelt [de man] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de vrouw] binnen 48 uur na het ten deze te wijzen vonnis de buitengerechtelijke incassokosten van € 883,00 te voldoen.
veroordeelt [de man] in de proceskosten, aan de zijde van [de vrouw] vastgesteld tot vandaag op € 878,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het voorwaardelijk incident
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [de man] in de proceskosten, aan de zijde van [de man] tot dit vonnis vastgesteld op € 199,00;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [de man] in de nakosten, aan de zijde van [de vrouw] tot dit vonnis begroot op € 132,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [de man] ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.