ECLI:NL:RBZWB:2023:9194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
C/02/408870 / HA ZA 23-230 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidsstelling proceskosten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidsstelling van proceskosten. De eisers in de hoofdzaak, [gedaagde 1 in het incident] en DIVECO DWC LLC, hebben geen woonplaats in Nederland en zijn daarom door de gedaagde in de hoofdzaak, DCN DIVING B.V., aangesproken om zekerheid te stellen voor de proceskosten. DCN vorderde dat [gedaagde 1 in het incident] en Diveco binnen twee weken na de uitspraak zekerheid zouden stellen in de vorm van een bankgarantie van € 25.000,-. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde zekerheid in de vorm van een bankgarantie de meest gebruikelijke manier is en dat de hoogte van de zekerheid moet aansluiten bij het liquidatietarief. Uiteindelijk werd bepaald dat [gedaagde 1 in het incident] en Diveco zekerheid moesten stellen voor een bedrag van € 4.625,-, te voldoen uiterlijk op 7 februari 2024. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J. van den Boom.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/408870 / HA ZA 23-230
Vonnis in het incident van 13 december 2023
in de zaak van

1.[gedaagde 1 in het incident] ,

te [plaats] (Canada),
hierna te noemen: [gedaagde 1 in het incident] ,
alsmede handelend als gemachtigde namens
2.
DIVECO DWC LLC,
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten),
hierna te noemen: Diveco,
eisers in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident,
advocaat: mr. D.A.D. van Arkel te Rotterdam,
tegen
DCN DIVING B.V.,
te Bergen op Zoom,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: DCN,
advocaat: mr. B. Martens te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties
- de incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid voor proceskosten
- de conclusie van antwoord in het incident tot zekerheidsstelling
- de rolbeslissing van 26 juli 2023
- de conclusie van repliek in het incident
- de conclusie van dupliek in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.Het geschil in het incident

2.1.
DCN vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1 in het incident] te veroordelen om binnen twee weken na het wijzen van vonnis in het incident, althans binnen een redelijk geachte termijn, zekerheid te stellen ten gunste van DCN in de vorm van een abstracte bankgarantie (conform de meest recente versie van het model van de Nederlandse Vereniging van Banken dan wel het Rotterdams garantieformulier) af te geven door een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse kredietinstelling, die onder toezicht staat van De Nederlandsche Bank N.V., en die verhaal dient te bieden voor een proceskostenveroordeling die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, althans een door de rechtbank te bepalen wijze van zekerheid, en het bedrag van de zekerheid te bepalen op € 25.000,-, althans op het maximaal aantal punten conform liquidatietarief vermeerderd met griffierecht en nakosten, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag;
Diveco te veroordelen om binnen twee weken na het wijzen van vonnis in het incident, althans binnen een redelijk geachte termijn, zekerheid te stellen ten gunste van DCN in de vorm van een abstracte bankgarantie (conform de meest recente versie van het model van de Nederlandse Vereniging van Banken dan wel het Rotterdams garantieformulier) af te geven door een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse kredietinstelling, die onder toezicht staat van De Nederlandsche Bank N.V., en die verhaal dient te bieden voor een proceskostenveroordeling die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, althans een door de rechtbank te bepalen wijze van zekerheid, en het bedrag van de zekerheid te bepalen op € 25.000,-, althans op het maximaal aantal punten conform liquidatietarief vermeerderd met griffierecht en nakosten, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag;
te bepalen dat de hoofdzaak wordt opgeschort zolang niet aan de veroordeling sub a. en sub b. gehoor wordt gegeven;
te bepalen dat [gedaagde 1 in het incident] en Diveco niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen indien niet tijdig gehoor wordt gegeven aan de veroordeling sub a. en sub b.;
[gedaagde 1 in het incident] en Diveco hoofdelijk, althans [gedaagde 1 in het incident] , althans Diveco te veroordelen in de kosten van het incident.
2.2.
DCN heeft – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. DCN wordt geconfronteerd met vorderingen van zowel [gedaagde 1 in het incident] als Diveco. DCN heeft er belang bij dat beide eisers worden veroordeeld zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waartoe zij in de hoofdzaak veroordeeld zouden kunnen worden. Eisers hebben geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland. De uitzonderingsgronden van artikel 224 lid 2 Rv doen zich niet voor. Op grond van artikel 6:51 lid 2 BW dient de aan te bieden zekerheid zodanig te zijn, dat de vordering behoorlijk gedekt is en dat DCN daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. DCN verlangt om die reden zekerheid in de vorm van een abstracte bankgarantie. Storting van een depot op de derdenrekening van (de stichting van het advocatenkantoor van de gemachtigde van) DCN – zoals voorgesteld door eisers – is niet afdoende, nu eisers nalaten een voorstel te doen met betrekking tot de depotvoorwaarden. Daardoor is het onduidelijk of er op deugdelijke wijze zekerheid wordt gesteld. Primair verzoekt DCN de hoogte van de zekerheid te bepalen op € 25.000,- voor zowel [gedaagde 1 in het incident] als Diveco, omdat DCN meent in de hoofdzaak aanspraak te kunnen maken op een veroordeling in de werkelijke proceskosten wegens misbruik van procesrecht. Subsidiair verzoekt DCN de hoogte van de zekerheid te bepalen overeenkomstig het liquidatietarief uitgaande van het maximaal aantal punten vermeerderd met het griffierecht en nakosten.
2.3.
[gedaagde 1 in het incident] heeft het volgende verweer gevoerd. [gedaagde 1 in het incident] betwist niet dat hij in beginsel de gevorderde zekerheid dient te stellen en is mede namens Diveco bereid vrijwillig zekerheid te stellen. Hierbij dient echter aansluiting te worden gezocht bij het liquidatietarief voor zaken van onbepaalde waarde van € 598,- per punt, met een maximum van zes punten. DCN laat na haar stelling te onderbouwen dat de door haar gevorderde zekerheidsstelling aansluit bij de voorshands begrote daadwerkelijke proceskosten. Er is om die reden geen aanleiding om af te wijken van het liquidatietarief in deze procedure. [gedaagde 1 in het incident] meent voorts dat een bankgarantie nodeloze kosten met zich mee zal brengen. [gedaagde 1 in het incident] biedt derhalve aan de proceskosten op de derdenrekening van de advocaat van DCN, mr. B. Martens van kantoor Lexence Advocaten & Notarissen, in depot te storten. DCN heeft niet buiten rechte om zekerheidsstelling voor de proceskosten gevraagd. Het incident is om die reden voorbarig en nodeloos ingesteld en [gedaagde 1 in het incident] maakt dan ook bezwaar tegen de gevorderde proceskostenveroordeling in het incident.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is.
3.2.
Aangezien [gedaagde 1 in het incident] en Diveco geen verweer hebben gevoerd tegen de gevorderde zekerheidstelling, zal de rechtbank [gedaagde 1 in het incident] en Diveco veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten voor hen beiden. De rechtbank ziet geen aanleiding eisers hoofdelijk te veroordelen tot het stellen van eenzelfde bedrag aan zekerheid. Voor een hoofdelijke veroordeling ontbreekt een grondslag. DCN heeft aangevoerd aanspraak te kunnen maken op een veroordeling in de werkelijke proceskosten wegens misbruik van procesrecht. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu DCN – gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1 in het incident] en Diveco – in het incident onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te komen dat een (eventuele) veroordeling in de werkelijke proceskosten kans van slagen heeft, terwijl de rechtbank voorshands ook geen aanleiding heeft te veronderstellen dat de behandeling van de bodemzaak tot bijzondere processuele complicaties zal leiden. Daar komt bij dat, indien op het moment dat mocht blijken dat de proceskosten (onverwacht) oplopen tot een bedrag dat (aanmerkelijk) boven het begrote bedrag ligt, een incidentele vordering kan worden ingesteld, gericht op verkrijging van aanvullende zekerheid. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank daarom voor de hoogte van de proceskosten aansluiting zoeken bij het liquidatietarief voor zaken van onbepaalde waarde van € 598,- per punt, met een maximum van zes punten, het griffierecht van € 676,- en de nakosten van € 361,-. [gedaagde 1 in het incident] en Diveco zullen derhalve voor een bedrag van € 4.625,- zekerheid dienen te stellen.
3.3.
DCN heeft aangevoerd dat de gevorderde zekerheid in de vorm van een abstracte bankgarantie dient te worden afgegeven, terwijl [gedaagde 1 in het incident] – met het oog op de hoge kosten – de voorkeur geeft aan storting van het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld op de derdengeldrekening van mr. B. Martens. De door DCN gevorderde wijze van zekerheidsstelling is de meest gebruikelijke manier, en niet gesteld of gebleken is dat het voor [gedaagde 1 in het incident] en Diveco onmogelijk is om daaraan te voldoen. De rechtbank zal daarom, nu partijen hun standpunten ten aanzien van dit onderwerp reeds hebben kenbaar gemaakt en ter vermijding van een nieuw incident op dit punt, bepalen dat [gedaagde 1 in het incident] en Diveco zekerheid dienen te stellen door het verstrekken aan DCN van een bankgarantie van een Nederlandse bankinstelling volgens het Rotterdams Garantieformulier (in de meest recente versie), dan wel het NVB-model.
3.4.
Vanwege de tijd die gemoeid zou kunnen zijn met het stellen van een bankgarantie, wordt de termijn voor de zekerheidstelling gesteld op acht weken na de uitspraak van dit vonnis.
3.5.
Nu beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in dit incident te compenseren.

4.De beslissing

De rechtbank
In het incident
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1 in het incident] en Diveco tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 4.625,- ten gunste van DCN voor de proceskosten in de hoofdzaak waarvan zij veroordeeld kunnen worden en wel in de vorm van een bankgarantie van een Nederlandse bankinstelling volgens het Rotterdams Garantieformulier (in de meest recente versie) dan wel het NVB-model;
4.2.
bepaalt dat de zekerheid, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, uiterlijk op 7 februari 2024 moet zijn gesteld;
4.3.
beveelt [gedaagde 1 in het incident] en Diveco binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van DCN hiervan schriftelijk in kennis te stellen onder vermelding van de vorm waarin de zekerheid is gesteld;
4.4.
compenseert de proceskosten, zo dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In de hoofdzaak
4.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 februari 2024 voor akte uitlating door DCN over de vraag of zekerheid is gesteld door [eiser 1 in de hoofdzaak] en Diveco met inachtneming van r.o. 3.3.;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
13 december 2023.