In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 december 2021. De heffingsambtenaar had op 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 451.000, met een bijbehorende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Het bezwaar van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 20 december 2023 verklaarde de gemachtigde van de belanghebbende dat hij het eens was met de vastgestelde waarde, maar verzocht hij om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met negen maanden is overschreden. De rechtbank kent de belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Tevens worden proceskosten vergoed aan de belanghebbende.