ECLI:NL:RBZWB:2023:9246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
C/02/415330 / JE RK 23-1895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
  • D. Dijkman
  • H. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen voor de duur van een jaar wordt verlengd, met ingang van 26 december 2023. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleegzorgvoorziening voor dezelfde periode verlengd. Voor [minderjarige 1] is een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van zeven maanden, met ingang van 26 december 2023.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van de minderjarigen en de zorgen die er zijn over hun emotionele en sociale ontwikkeling. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over hun vermogen om de benodigde ondersteuning te bieden. De rechtbank heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing toegewezen, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds bedreigd wordt. De rechtbank heeft ook de noodzaak van hulpverlening benadrukt en de rol van de GI in het waarborgen van de zorg voor de minderjarigen.

De rechtbank heeft de ouders aangemoedigd om samen te werken met de GI en de hulpverlening, en heeft aangegeven dat de situatie van de minderjarigen nauwlettend in de gaten gehouden zal worden. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/415330 / JE RK 23-1895
Datum uitspraak: 22 december 2023
beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en (verlenging) machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Amsterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats 1] , [land] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.O. Zengin in 's-Gravenhage,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
FAMILIE [achternaam 1],
hierna te noemen: de pleegouders (
van [minderjarige 1]),
wonende in [woonplaats 3] ,
FAMILIE [achternaam 2],
hierna te noemen: de pleegouders (
van [minderjarige 2]),
wonende in [woonplaats 4] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoek met bijlagen van de GI van 23 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 25 oktober 2023;
  • het e-mailbericht van de Raad van 22 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 november 2023;
  • het e-mailbericht van de Raad van 27 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 27 november 2023;
  • de brief met bijlagen van de GI van 6 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 7 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Zengin;
  • de vader;
  • de pleegmoeder van [minderjarige 2] ;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de onderhavige verzoeken van de GI en het verzoek van de GI in de zaak met zaaknummer C/02/403115 / JE RK 22-1944, zijn beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaak met kenmerk JE RK 22-1944 is bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.4.
De meervoudige kamer van deze rechtbank stelt vast dat hoewel de pleegouders van [minderjarige 1] , de familie [achternaam 1] , correct zijn opgeroepen, zij niet tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen.
1.5.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bijzondere toestemming verleend aan mevrouw [naam 1] , als begeleidster van de vader vanuit de beschermde woongroep, om de mondelinge behandeling met gesloten deuren bij te wonen en de vader indien nodig bij te staan. De aanwezigen hebben hiertegen geen bezwaren geuit.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juli 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. In de genoemde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
2.3.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 december 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 26 december 2023. In de genoemde beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 26 juni 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2023 is de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 december 2022, voor zover betrekking hebbende op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, bekrachtigd.
2.5.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 26 juni 2023 en tot 26 augustus 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 15 augustus 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 26 november 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 12 december 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor het laatst verlengd, met ingang van 14 december 2023 en tot 26 december 2023.
2.8.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van de laatst genoemde machtiging bij de familie [achternaam 1] respectievelijk de familie [achternaam 2] .

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
De GI verzoekt, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, (naar de meervoudige kamer van deze rechtbank begrijpt) een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar.
3.3.
De GI verzoekt, ook uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] (naar de meervoudige kamer van deze rechtbank begrijpt) in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar het verzoek van 23 oktober 2023 waarin, kort samengevat, het volgende is opgenomen. Bij de aanvang van de kinderbeschermingsmaatregelen in 2019 heeft de GI zich zorgen gemaakt over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] heeft grensoverschrijdend gedrag laten zien en heeft te maken (gehad) met een achterstand in zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook heeft [minderjarige 1] last gehad van spanning en onrust in de thuissituatie van de ouders en is hij belast met volwassen zaken. Bij [minderjarige 2] zijn met name zorgen gezien in zijn emotionele ontwikkeling. Die zorgen zijn tot uiting gekomen in grensoverschrijdend en (zeer) zorgelijk gedrag. Ook heeft de spraak- en taalontwikkelingsachterstand van [minderjarige 2] geleid tot frustratie en daarmee samenhangend ongewenst gedrag. Die achterstand heeft ook voor een risico gezorgd in het contact zijn of aansluiting bij leeftijdsgenoten. De ouders hebben te kampen (gehad) met onderlinge spanningen door onder meer de financiële situatie en ruzie in de relationele sfeer. Ook zijn er zorgen (geweest) bij een eventuele terugplaatsing bij de moeder, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan opnieuw een faalervaring zouden opdoen als zij overhaast en zonder gedegen (perspectief)onderzoek terug bij de moeder zouden gaan worden. De GI heeft ook zorgen (gehad) over of de moeder emotioneel kan aansluiten bij de behoeften en ontwikkelingsleeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en of zij zorg kan dragen voor alle (minderjarige) kinderen. [minderjarige 1] is in oktober 2023 gestart met PMT om te werken aan het uiten van zijn emoties en om voor zichzelf op te komen. Gebleken is dat [minderjarige 1] een IQ heeft van 73 en emotioneel functioneert op een leeftijd van 18 maanden. Hierdoor is [minderjarige 1] kwetsbaar en wordt hij vaak overschat. [minderjarige 2] is in november 2023 gestart met de onderzoeken naar zijn IQ en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. In 2020 is gezien dat [minderjarige 2] een IQ van 87 heeft dat mogelijk onder een lichtverstandelijke beperking valt. Voor [minderjarige 2] wordt ook PMT opgestart om onder andere te werken aan het herkennen van emoties en om te leren hiermee om te gaan. [minderjarige 2] heeft een sterke behoefte aan duidelijkheid en structuur, meer dan bij gemiddelde kinderen. Daarom wordt ook gekeken in hoeverre [minderjarige 2] kampt met ADHD-problematiek. Ondertussen wordt ook aan het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gewerkt. [minderjarige 1] is, vanwege het perspectiefonderzoek, in oktober 2023 en tijdens de herfstvakantie in 2023 bij de moeder gaan logeren. De GI heeft per 1 november 2023 het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] uitgebreid van 4,5 uur per drie weken naar elke week één nacht logeren van woensdag op donderdag. Ook kan [minderjarige 1] bij de vader logeren, maar vader bespreekt dit met de pleegouders. Het contact tussen de ouders en [minderjarige 2] is onveranderd gebleven, omdat nog niet duidelijk is wat hij aan kan nu hij wisselend gedrag laat zien. Het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is wel opgestart.
4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is, kort samengevat, namens de GI aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] heeft een moeilijke tijd achter de rug en het perspectiefonderzoek is voor hem intensiever geweest dan voor [minderjarige 2] . [minderjarige 1] weet dat hij niet langer bij zijn pleeggezin kan verblijven, omdat zij hoofdzakelijk als crisispleeggezin functioneren. Met [minderjarige 2] gaat het goed en hij ontwikkelt zich goed. De afgelopen periode heeft er een perspectief-onderzoek plaatsgevonden. Dat onderzoek heeft langer geduurd dan op voorhand de bedoeling zou zijn, omdat de onderzoeker een goed beeld van de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wilde verkrijgen. Uit het perspectiefonderzoek is het advies gekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet (volledig) bij de moeder kunnen opgroeien. Uit dat onderzoek is gebleken dat de moeder voor wat betreft haar opvoedcapaciteiten de opvoedvraag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onvoldoende (h)erkent. Op essentiële momenten ontbreekt het aan de sturing die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben, waardoor zij de regie van de moeder overnemen. Hierdoor wordt gezien dat [minderjarige 1] zich zorgend gaat gedragen en zich aanpast en dat [minderjarige 2] de leiding neemt. Weliswaar zorgt de moeder ervoor dat de contactmomenten worden ingevuld, maar dit doet zij slechts gedeeltelijk. Ondersteuning is hierbij nodig, omdat het de moeder aan inzicht hieromtrent ontbreekt. De moeder vindt dat zij minder hulpverlening nodig heeft en bagatelliseert hiermee de situatie. Hoewel er hulpverlening betrokken is, bepaalt de moeder wanneer en met wie zij contact heeft. Dit zorgt ervoor dat de thuisondersteuning in de afgelopen periode beperkt in huis is geweest. Omdat de moeder door haar bezigheden (voor haar andere kinderen) geen tijd heeft, lukt het niet goed om fysiek met haar af te spreken. Hierdoor is het startgesprek van het perspectiefonderzoek met een maand vertraagd, is het de moeder in eerste instantie niet gelukt om deel te nemen aan een overleg bij de school van [minderjarige 1] en heeft de intake van [minderjarige 1] bij de zorgboerderij op zich laten wachten. De moeder conformeert zich aan afspraken, maar die blijken in de praktijk niet altijd haalbaar te zijn (zoals het niet kunnen ophalen van [minderjarige 2] of geen bezoek bij de pleegouders kunnen afleggen). De moeder moest voor de andere kinderen thuis beschikbaar zijn. Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat de moeder impulsief kan handelen en in overleg met de hulpverlening eisend kan optreden. Hoewel er een netwerk bij de moeder betrokken is, zijn zij niet direct beschikbaar als zij dat nodig heeft. De moeder zoekt dan ad hoc contact met mensen, maar zij overziet dan niet of niet volledig hoe de planning er praktisch gezien uitziet.
4.3.
Het advies is goed bestudeerd, waarna de GI op 6 december 2023 het besluit heeft genomen het advies van de onderzoeker over te nemen. Weliswaar heeft de GI het besluit genomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet volledig bij de moeder kunnen wonen, maar zij vindt het wel belangrijk dat de ouders bij de gevolgen van dit besluit ondersteund en begeleid worden en dat bezien wordt of het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al dan niet uitgebreid kan worden. De GI is al begonnen met het bekijken of dat contact uitgebreid kan worden, zoals blijkt uit de aankondiging schriftelijke aanwijzing van 6 december 2023. Voor [minderjarige 1] is het de bedoeling dat hij op maandag na school naar de moeder gaat en teruggaat naar het gezinshuis op woensdag om 19:00 uur. Bij [minderjarige 2] is overwogen of hij meer gebaat is bij het vaker contact hebben met zijn ouders of dat de duur van het contact uitgebreid moet worden. De kwaliteit van het contact wordt, ook gelet op de reistijd, waarschijnlijk beter als de contactmomenten niet qua frequentie maar qua duur worden uitgebreid. Er zal tweejaarlijks besproken worden wat er mogelijk is in het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en als de draagkracht van de moeder groter wordt, dan kan het contact mogelijk uitgebreid worden. Hiernaast is namens de GI aangegeven dat [jeugdbegeleiding] kan starten in de thuissituatie bij de moeder als [minderjarige 1] gaat verblijven bij een gezinshuis in [plaats] ( [kindcentrum] ). [minderjarige 1] kan hier, als dat gezinshuis geschikt is, voor Kerstmis 2023 naartoe gaan. Er is een afspraak gemaakt om daar kennis te maken. Belangrijk is dat de ouders hierin worden meegenomen. Tijdens het perspectiefonderzoek, meer specifiek de thuisevaluatiemomenten, wordt door de hulpverlening gezien dat de moeder geen doelen heeft nu het in haar beleving goed gaat. De GI staat er weliswaar voor open om de moeder een kans te geven om met hulpverlening in haar thuissituatie te bezien wat de mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de omgang, maar dit verandert niets aan het genomen perspectiefbesluit. Ten slotte is namens de GI aangegeven dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet voor drie maanden moet worden verlengd, omdat dit niet bijdraagt aan het doel van het perspectiefbesluit, te weten het creëren van rust. In die periode is het ook niet haalbaar om te werken aan het uitbreiden van het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en voor hun ontwikkeling is dit een te korte periode.
4.4.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang, verklaard dat het verzoek voor drie maanden dient te worden toegewezen. In die periode kan worden bezien wat [minderjarige 1] nodig heeft, welke hulpverlening er ingezet moet worden en of de overnachtingen bij de moeder uitgebreid kunnen worden. Daarna moet pas verder gekeken worden of het perspectief van [minderjarige 1] niet bij de moeder ligt. In het perspectiefonderzoek is onduidelijk op welke manier de score behorende bij de bodemeisen tot stand is gekomen. De moeder heeft geen vertrouwen in het perspectiefonderzoek, omdat dit volgens haar door dezelfde organisatie is uitgevoerd als de GI. In bodemeis 3 van het perspectiefonderzoek wordt aangegeven dat de moeder geen hulpvraag heeft. De moeder heeft aangegeven dat zij op dit moment niet weet wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben, omdat zij hen daarvoor te weinig ziet, maar dat dit mogelijk op korte termijn anders zal zijn aangezien de omgang met [minderjarige 1] uitgebreid wordt. Hier komt bij dat de moeder simpelweg niet tot een hulpvraag kan komen, omdat het formuleren van een concrete hulpvraag moeilijk voor haar is. Ook ten aanzien van bodemeis 4 vindt de moeder het onderzoek niet goed verricht. Het netwerk van moeder is passief en dat moet geactiveerd worden. De moeder vindt dat in het perspectiefonderzoek te veel nadruk wordt gelegd op de negatieve aspecten, maar zij wil graag horen wat zij kan verbeteren en op welke manier zij dat het beste kan doen. Als de moeder consequent blijft, dan wordt zij niet flexibel geacht. Indien de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun gang laat gaan, dan laat zij te weinig regie zien. De moeder vindt het lastig om in te schatten wat je wel of niet moet doen als er iemand meekijkt die je beoordeelt. Hiernaast is door en namens de moeder gesteld dat sprake is van een tunnelvisie vanaf het moment dat de Raad het verzoek tot gezagsbeëindigende maatregel heeft ingetrokken. Vervolgens is de GI opgedragen om opnieuw te beoordelen of sprake kan zijn van een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder, maar dat wordt dan niet voortvarend opgepakt. Dit gaat ten koste van de tijd met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en kan invloed hebben op een eerlijke toetsing of zij terug thuisgeplaatst kunnen worden. Daarom is de moeder het niet eens met de resultaten van en het advies bij het perspectiefonderzoek. De moeder vindt het fijn dat [minderjarige 1] twee nachten bij haar mag overnachten, maar zij wil dat er hulpverlening wordt ingezet zodat de overnachtingen uitgebreid kunnen worden en dit over twee jaar beoordeeld kan worden. Als de GI vindt dat de situatie ongeschikt is, zet dan datgene in om die situatie weer geschikt te maken. De moeder heeft kinderen met ieder hun eigen kindeigenproblematiek. [minderjarige 3] heeft een kwetsbare gezondheid en heeft onder toezicht gestaan. Die maatregel is uiteindelijk beëindigd doordat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende bleek te zijn. Hetzelfde geldt voor [minderjarige 4] , de oudste zoon van moeder. De moeder heeft de hoop dat ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hulpverlening in het vrijwillig kader thuis kunnen wonen. In ieder geval voor [minderjarige 1] , aangezien hij een duidelijke wens heeft om bij de moeder te wonen. Als [minderjarige 1] nu twee overnachtingen bij de moeder kan hebben zonder betrokkenheid van hulpverlening, waarom kan hij daar dan niet vaker verblijven? Als het voor de moeder nodig is dat zij ontlast wordt, dan kan [minderjarige 1] wellicht naar een overnachtingsplek. Voorts is door en namens de moeder gesteld dat de Raad heeft aangegeven dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijk is en dat de aanvaardbare termijn is verstreken, maar de moeder is het hier niet mee eens. De aanvaardbare termijn is vorig jaar opnieuw gaan lopen bij het intrekken van het verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel. Dan moet opnieuw gekeken worden naar terugplaatsing. Het perspectiefbesluit van de GI is te prematuur nu nog niet is bekeken of [minderjarige 1] niet terug naar zijn moeder kan gaan of dat hij vaker bij haar kan logeren. De moeder is ten aanzien van [minderjarige 2] blij dat hij pleegouders heeft die er voor hem zijn. Met treurigheid stelt de moeder vast dat [minderjarige 2] het moeilijk vindt om contact met zijn ouders te hebben. Hierbij komt dat de moeder moeilijk tot een samenwerking met de pleegouders van [minderjarige 2] komt, omdat zij het gevoel heeft dat er dingen afgekeurd worden waarop zij geen of weinig zicht hebben.
4.5.
Door de vader is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat de vader het belangrijk vindt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de vaardigheden leren waarmee zij op een gegeven moment op eigen benen kunnen staan. Dit vindt de vader belangrijker dan de vraag waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien. Het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verloopt goed en de vader is blij dat dat is uitgebreid. De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een band met hun ouders houden. Ten slotte heeft de vader aangegeven dat de samenwerking met de pleegouders goed verloopt.
4.6.
Door de pleegmoeder van [minderjarige 2] (hierna: de pleegmoeder) is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang, verklaard dat [minderjarige 2] een korte spanningsboog heeft, welke ook door de school wordt gezien. De bedoeling van de GI dat [minderjarige 2] zijn moeder een keer per maand van 13:00 uur tot 19:00 uur ziet, vindt de pleegmoeder voor hem wellicht niet haalbaar. [minderjarige 2] heeft veel sturing, begrenzing en begeleiding nodig, temeer omdat hij goed kan aanvoelen of hij wel of niet de ruimte krijgt. Het komt voor dat de pleegouders hun best moeten doen om [minderjarige 2] te begrenzen, maar dit heeft hij wel nodig om zich veilig te voelen en zich te kunnen ontwikkelen. Als [minderjarige 2] op vrijdag naar zijn moeder mag gaan, dan moeten de pleegouders in het weekend hard werken om hem te sturen, te begrenzen en te begeleiden. Zichtbaar is dat als [minderjarige 2] ’s avonds thuiskomt, hij het moeilijk vindt om dingen los te laten, waardoor hij ’s ochtends niet energiek genoeg uit zijn bed kan komen.
4.7.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang, verklaard dat met het nemen van een perspectiefbesluit duidelijkheid komt voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten nu in onzekerheid over waar zij mogen opgroeien en waar zij mogen zijn. De Raad vindt dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weten waar zij mogen zijn, dan geeft dat hen duidelijkheid. De Raad begrijpt de wens van de moeder om te onderzoeken wat nodig is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug thuis te plaatsen, maar hij vraagt zich af of dit in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In het perspectiefbesluit van de GI en de aankondiging schriftelijke aanwijzing heeft de GI voor de ouders openingen gelaten voor de toekomst. De onderhavige verzoeken moeten ervoor zorgen dat de samenwerking blijft bestaan na het genomen perspectiefbesluit. Als het de GI en de moeder lukt om hiermee aan de slag te gaan, dan kan wellicht toegewerkt worden naar het vrijwillig kader. Als blijkt dat de moeder niet akkoord kan gaan met het perspectiefbesluit en met de stappen die in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezet moeten worden, dan moet er mogelijk onderzoek gedaan worden naar een verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel. Duidelijk is dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd moeten worden, maar de geldigheidsduur hangt af van de samenwerking enerzijds tussen de ouders onderling en anderzijds de GI met de ouders. Als de samenwerking tussen de ouders, althans de moeder en de GI moeilijk wordt, dan heeft dat ook gevolgen voor het toewerken naar het vrijwillig kader en het al dan niet uitbreiden van het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hiernaast is namens de Raad aangegeven dat er inmiddels twee perspectiefonderzoeken hebben plaatsgevonden en dat die hebben geleid tot het huidige perspectiefbesluit van de GI. Ten slotte is namens de Raad verklaard dat de verzoeken moeten worden toegewezen zoals die zijn verzocht, omdat er spanningen ontstaan en er een hoop werk te verrichten is. Als er een kantelpunt komt en de samenwerking met de moeder goed verloopt, dan kan de ondertoezichtstelling en daarmee ook de machtiging tot uithuisplaatsing, indien de GI dat in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht, eerder beëindigd worden.

5.Het wettelijk kader

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

6.De beoordeling

Woord vooraf
6.1.
Uit het perspectiefonderzoek blijkt dat de moeder in de basis liefdevol en zorgzaam is voor en betrokken is bij haar (minderjarige) kinderen. Zij wordt gesteund door haar partner en ook hij neemt zijn rol als opvoeder serieus. Door de hulpverlening is ook gezien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] genieten van het onderlinge contact en zich met elkaar verbonden voelen. De rechtbank heeft tijdens de zitting ook bij de moeder gezien dat zij veel liefde voor haar kinderen heeft en heel betrokken bij hen is. De rechtbank heeft echter ook in het genoemde onderzoek gelezen hoeveel ballen de moeder dagelijks voor [minderjarige 4] , [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , die ieder hun eigen kindeigenproblematiek en specifieke opvoedvraag hebben, moet hooghouden. [minderjarige 4] heeft kennelijk een lichamelijke en verstandelijke beperking, woont sinds juni 2023 weer thuis en heeft begeleidingsvragen. [minderjarige 3] heeft een syndroom, een achterstand in haar motorische ontwikkeling en is medisch zeer kwetsbaar. Ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun eigen problematiek. Het organiseren van zorg, het bieden van individuele aandacht, het onderhouden van contact met en bezoeken van deskundigen (waaronder therapie, zorgboerderij, kinderarts) voor meerdere kinderen zorgt voor een verzwaarde opvoedtaak die goede opvoedcapaciteiten en veel draagkracht vereist. De rechtbank ziet dat de moeder de afgelopen periode heel veel heeft gedaan om alles wat op haar af kwam zo goed mogelijk op te pakken en kan zich v dan ook voorstellen dat dit een moeilijke en gevoelige procedure voor de moeder is. De moeder heeft zich de afgelopen periode weliswaar goed herpakt en wordt door haar partner ondersteund, maar de situatie blijft vanwege het hiervoor genoemde ingewikkeld. Daarom zal de rechtbank hieronder zo goed als mogelijk proberen uit te leggen waarom zij uiteindelijk tot de volgende beslissing is gekomen.
Verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
6.2.
De rechtbank heeft het verzoek van de GI, het door de GI overgelegde perspectiefonderzoek en -besluit goed bestudeerd en tijdens de mondelinge behandeling goed geluisterd naar de toelichting van de Raad, de GI, de vader, de pleegmoeder enerzijds en het verweer van de moeder anderzijds. Op basis van de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de verzochte duur moet worden verlengd. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 26 december 2023 en tot 26 december 2024. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom die kinderbeschermingsmaatregel wordt verlengd.
6.3.
De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien, dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Die vraag moet de rechtbank bevestigend beantwoorden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. Bij aanvang van de kinderbeschermingsmaatregelen in 2019 zijn er veel zorgen geweest over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] heeft last van grensoverschrijdend gedrag en te maken met een achterstand in zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook heeft [minderjarige 1] last (gehad) van spanning en onrust in de thuissituatie van de ouders en is hij belast met volwassen zaken. De zorgen bij [minderjarige 2] zijn meer aan het licht gekomen in zijn emotionele ontwikkeling. Die zorgen zijn tot uiting gekomen in grensoverschrijdend en zorgelijk gedrag. Ook heeft de achterstand in de spraak- en taalontwikkeling van [minderjarige 2] geleid tot frustratie en daarmee samenhangend ongewenst gedrag. Die achterstand heeft ook gezorgd voor risico’s in het contact met leeftijdsgenoten of het zoeken van aansluiting daarbij. Ook de ouders hebben in ieder geval vanaf 2019 te kampen (gehad) met onderlinge spanningen door onder meer de financiële situatie en ruzies in de familiaire en relationele sfeer. Die zorgen zijn nog steeds aanwezig. Gezien wordt dat [minderjarige 1] moeite heeft met het uiten van zijn emoties, niet of weinig voor zichzelf opkomt en beïnvloedbaar is. Daarom volgt [minderjarige 1] een PMT-traject om hieraan te werken. Hier komt bij dat gebleken is dat [minderjarige 1] een IQ van 73 heeft en emotioneel lager functioneert dan zijn kalenderleeftijd. Hierdoor is [minderjarige 1] kwetsbaar en wordt hij overschat. [minderjarige 2] is impulsief, overvraagt zichzelf snel en wil leuk gevonden worden. Bij dat laatste kent hij weinig grenzen om dat voor elkaar te krijgen, waarbij hij boos en driftig kan reageren. Daarom is [minderjarige 2] gestart met onderzoeken naar zijn IQ en sociaal-emotionele ontwikkeling. Eerder is in 2020 gezien dat hij een IQ heeft van 87 wat mogelijk valt onder een lichtverstandelijke beperking en mogelijk naar vorenkomt in zijn taalontwikkeling en zijn explosieve gedrag. Hiernaast bestaat de zorg dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van de ouders niet de emotionele ondersteuning krijgen waar zij, gelet op hun achterstand, problematiek en belaste verleden, behoefte aan hebben.
6.4.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook deze vraag moet de rechtbank bevestigend beantwoorden. Weliswaar zijn de ouders bereid om hulpverlening te accepteren, maar het is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun kwetsbaarheid uiterst belangrijk dat de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening ongehinderd kan doorgaan. Gelet op het voorgaande en gehoord het advies van de Raad, is de rechtbank van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden verlengd voor de duur van een jaar. Hierbij vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de GI de komende periode gaat bezien hoe de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] goed geborgd kan worden, waarbij ofwel afgeschaald kan worden naar het vrijwillig kader, ofwel wellicht een verderstrekkende maatregel aan de orde dient te komen.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2]
6.5.
Op basis van de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg moet worden verlengd voor de verzochte duur van een jaar. [minderjarige 2] woont sinds september 2019 in het huidige pleeggezin. Hij is gebaat bij duidelijkheid, structuur, aandacht en rust. Gezien wordt dat [minderjarige 2] veel behoefte heeft aan tijd voor zichzelf en, zoals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de pleegmoeder is aangegeven, een korte spanningsboog heeft. Sinds dat [minderjarige 2] bij de pleegouders woont, heeft hij het verhaal gehad dat hij in het pleeggezin woont en gezien wordt dat hij daar eigenlijk geen andere gedachte over heeft. [minderjarige 2] leunt op zijn pleegmoeder als het gaat om de structuur en voorspelbaarheid die hij nodig heeft. Op basis van de voorgeschiedenis en de resultaten en het advies van het perspectiefonderzoek in combinatie met het besluit van de GI, is de rechtbank van oordeel dat het duidelijk is dat het perspectief van [minderjarige 2] niet bij zijn ouders ligt. Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige 2] , zijn sterke behoefte aan duidelijkheid, stabiliteit en rust en het gegeven dat hij, anders dan bij [minderjarige 1] , minder contact heeft met zijn ouders en gehecht is in zijn huidige pleeggezin, vindt de rechtbank de beslissing gerechtvaardigd dat zijn perspectief bij zijn pleegouders ligt die aan hem een perspectiefbiedende plek kunnen en willen bieden. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat aan de wettelijke criteria wordt voldaan en dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg moet worden verlengd.
Machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]
6.6.
Anders dan bij [minderjarige 2] is de rechtbank ten aanzien van [minderjarige 1] van oordeel dat hij met een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing – en dus geen verlengingsmachtiging – in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder dient te verblijven. Die machtiging wordt echter niet voor de verzochte duur verleend, maar voor de duur van zeven maanden. Dit betekent dat de [minderjarige 1] met een machtiging tot uithuisplaatsing bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zal verblijven met ingang van 26 december 2023 en tot 26 juli 2024. Het resterende deel van het verzoek wordt aangehouden. De rechtbank zal de beslissing hieronder nader toelichten.
6.7.
De rechtbank ziet dat de situatie van [minderjarige 1] anders is dan die van [minderjarige 2] . [minderjarige 1] verblijft op dit moment bij een crisispleeggezin dat geen perspectiefbiedende plek aan hem kan bieden. Dit is aan [minderjarige 1] verteld en hij weet daarom ook dat hij daar niet kan blijven wonen. De GI heeft voor ogen dat [minderjarige 1] bij een gezinshuis ( [kindcentrum] ) in [plaats] gaat verblijven, maar het is nog niet duidelijk hoe dit in de praktijk gaat uitpakken. De rechtbank ziet tegelijkertijd dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] onweersproken goed verloopt, wat onder meer blijkt uit de positieve evaluaties. [minderjarige 4] doet het ook goed bij de moeder thuis, nu onweersproken is gesteld dat de begeleiding wordt afgeschaald. [minderjarige 4] gaat daarbij mogelijk kamertraining volgen en zal dan elders gaan verblijven. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven bereid te zijn om te bezien of het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] met inzet van hulpverlening wellicht verder kan worden uitgebreid. De rechtbank vindt het onder de hiervoor geschetste omstandigheden noodzakelijk en in het belang van [minderjarige 1] dat de GI gaat onderzoeken of het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] nog verder kan worden uitgebreid naar nog meer nachten per week, en of het een reële optie zou zijn als [minderjarige 1] bijvoorbeeld vier nachten bij de moeder overnacht en daarnaast verblijft in bijvoorbeeld een weekendpleeggezin of gezinshuis. Als de GI daartoe overgaat, vindt de rechtbank het wel dringend noodzakelijk dat de moeder in de samenwerkingsstand gaat en blijft staan om een eventuele uitbreiding van het contact mogelijk te maken. [minderjarige 4] , [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn minderjarige kinderen die ieder hun eigen problematiek hebben. Zij vragen alle vier andere opvoedvaardigheden. Daarom verwacht de rechtbank dat de moeder met de GI gaat en blijft samenwerken en de expertise van de GI hierin gaat gebruiken om verdere positieve stappen te zetten in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
6.8.
Anders dan de Raad vindt de rechtbank dat de aanvaardbare termijn van [minderjarige 1] nog niet verstreken is. Duidelijk is dat aan het gezinshuis nog een bezoek moet worden afgelegd en dat [minderjarige 1] op dit moment nog niet op een perspectiefbiedende plek verblijft. Dit in combinatie met de (on)mogelijkheden die, zoals hieronder nader toegelicht, bij de moeder en in haar thuissituatie nader onderzocht dienen te worden, staat die termijn niet aan deze beslissing in de weg. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria en dat het in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk is dat [minderjarige 1] gaat verblijven in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zeven maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
6.9.
De rechtbank verwacht van de GI dat zij haar regiefunctie daadkrachtig op zich blijft nemen en de kinderbeschermingsmaatregelen op een constructieve manier verder gaat uitvoeren. De moeder heeft behoefte aan regie van de GI. Zij moet handvatten aangereikt krijgen die ervoor zorgen dat zij een en ander beter gaat begrijpen. Het wordt de taak van de GI en de door haar ingeschakelde hulpverlening om met de moeder hulpvragen en doelen te formuleren en haar daarbij op een bij haar aansluitende wijze te begeleiden en ondersteunen. Ook verwacht de rechtbank van de GI dat zij de contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de kinderrechter gaat voorleggen, omdat die regeling, zoals vermeld in de aankondiging schriftelijke aanwijzing van 6 december 2023, het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijkt te dienen. Het is belangrijk dat de GI heel concreet is in de communicatie met de moeder. [minderjarige 1] verblijft nu twee nachten bij de moeder en hij kan wellicht op termijn meer bij zijn moeder zijn. De GI moet goed bekijken wat de (on)mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van het contact en op dat vlak voortvarend en doortastend handelen. De rechtbank verwacht van de GI
uiterlijk op 14 juni 2024een rapportage waarin zij onder meer beschrijft hoe het met [minderjarige 1] gaat, hoe hij zich de afgelopen periode hebben ontwikkeld, hoe het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling verloopt en of dat al dan niet uitgebreid kan worden, hoe de ouders zich de afgelopen periode hebben ingezet, welke hulpverlening de afgelopen periode is ingeschakeld en wat de resultaten daarvan zijn, welke handvatten de moeder heeft gekregen, welke hulpvragen en doelen de moeder met behulp van de hulpverlening heeft geformuleerd en hoe het contact tussen de vader en [minderjarige 1] meer bestendigd is geworden. Tot slot zal de GI in deze rapportage in dienen te gaan op de vraag of de machtiging uithuisplaatsing zoals nu voor [minderjarige 1] is verzocht dient te worden verlengd, of dat hier mogelijk een aanpassing in kan komen onder verwijzing naar het overwogene onder 6.7.
6.10.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
6.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur een jaar, met ingang van 26 december 2023 en tot 26 december 2024;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar, met ingang van 26 december 2023 en tot 26 december 2024;
7.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zeven maanden, met ingang van 26 december 2023 en tot 26 juli 2024;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] aan tot
14 juni 2024 PRO FORMAen verzoekt de griffier om uiterlijk dan tot een nadere bepaling van een mondelinge behandeling eind juni 2024 te komen, en verzoekt de GI uiterlijk dan te rapporteren over het verloop van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen zoals in de beoordeling overwogen en het standpunt of zij het resterende deel van het verzoek handhaaft;
7.6.
bepaalt dat, indien nodig, de GI, de Raad, de moeder (en haar advocaat), de vader en familie [achternaam 2] nog dienen te worden opgeroepen voor de nader te bepalen mondelinge behandeling eind juni 2024;
7.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven door mr. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. Dijkman, kinderrechter, en mr. Hendriks, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Hol, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
(TH)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.