ECLI:NL:RBZWB:2023:9248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416456 / JE RK 23-2101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2023 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de kinderen getuige zijn geweest van de spanningen tussen hun ouders, wat hun sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigt. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is sprake van een ernstige ouderstrijd, waarbij de communicatie tussen hen gebrekkig is. De kinderen wonen bij hun moeder, maar de vader heeft beperkte contactmomenten met hen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2023 is gebleken dat de kinderen meer contact met hun vader willen, maar dat de moeder niet openstaat voor samenwerking. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, gezien de kwetsbaarheid van de kinderen en de noodzaak voor hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling uitgesproken en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416456 / JE RK 23-2101
Datum uitspraak: 29 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. W.C.G.M. van Hoof te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M.M. Minkels te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
- de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 29 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. Zij heeft aangegeven meer contact met haar vader te willen. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Op 18 februari 2022 heeft de vader een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/394890 / FA RK 22-771) strekkende tot vaststelling van een zorg- en contactregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Die zaak hangt nauw samen met deze zaak van de Raad over de ondertoezichtstelling. Daarom heeft de rechtbank de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaak staat in een aparte beschikking.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de kinderen getuige zijn geweest, en nog steeds blootgesteld worden, aan de spanningen tussen de ouders. De loyaliteitsgevoelens van de kinderen staan daardoor onder druk. Zo weten de kinderen zich bijvoorbeeld geen houding te geven als zij de vader tegenkomen als zij bij moeder zijn. De zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen is maar zeer minimaal. Beide kinderen zouden hun vader vaker willen zien. De grootste zorg van de Raad is gelegen in de gebrekkige samenwerking en communicatie tussen de ouders. De ouders maken elkaar veel verwijten. Daarbij staat de moeder op geen enkele wijze open voor contact met de vader. [minderjarige 2] heeft op school “een rugzakje” en blijft qua ontwikkeling wat achter. [minderjarige 1] volgt speciaal onderwijs. Vaak komt [minderjarige 1] te laat op school. Beide ouders, met name de vader, tonen zich ook weinig betrokken bij school. Daarbij staat de moeder niet open voor (verdere) hulpverlening.
4.2.
Mr. Minkels heeft aangevoerd dat de moeder het gezag van de vader ondermijnt. Zo is de moeder na de omgangsbeslissing van 25 mei 2022 zonder de toestemming van de vader met de kinderen verhuisd en heeft zij de kinderen ingeschreven op een andere school. De kinderen wonen sindsdien praktisch bij de man om de hoek, maar toch. Het was niet de eerste keer dat de moeder zonder de toestemming van de vader gezagsbeslissingen nam. Ook heeft de moeder de vader nadrukkelijk gevraagd zijn ouderlijk gezag op te geven. Zo niet, dreigde de moeder de omgang stop te zetten. De vader betwist de stelling van de moeder dat hij de omgangsafspraken geregeld niet zou zijn nagekomen. Dat is slechts eenmaal voorgekomen. Momenteel ziet de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elke maandag na school tot 17.00 uur, meer niet. Daarbij is de moeder niet bereid om rechtstreeks met de vader te communiceren. De communicatie verloopt veelal via de oudste dochter van de moeder. De overdracht van de kinderen mag ook niet plaatsvinden bij het huis van de moeder. Voor de overdracht dienen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar een bepaalde bushalte te lopen. De vader hoopt dat de moeder bereid zal zijn om een hulpverleningstraject ter verbetering van de oudercommunicatie te gaan doorlopen. De Raad lijkt de vader aan te rekenen dat hij geen contact zoekt met school, echter vreest de vader dat dat consequenties zal hebben voor de omgang. Inmiddels heeft de vader begrepen dat niets eraan in de weg staat als hij rechtstreeks contact zoekt met school en is de vader vast voornemens om dat ook te gaan doen. Het liefste wil de vader geen ondertoezichtstelling en zou hij er met de moeder zelf uit willen komen. Echter zijn daar twee partijen voor nodig. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder zal meewerken aan hulpverlening op vrijwillige basis. In die zin verzet de vader zich niet tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling. Naar de mening van de vader kan die maatregel helpend zijn, zeker in het contact met de kinderen.
4.3.
Mr. Van Hoof heeft aangevoerd dat de moeder het betreurt dat zij in het rapport van de Raad wordt omschreven als een slechte moeder. De reden dat bij haar een groot wantrouwen bestaat ten opzichte van de vader is er volgens de moeder in gelegen, dat de vader gedurende het leven van de kinderen onvoldoende zijn verantwoordelijkheid heeft genomen om de opvoedrol goed te vervullen. Volgens de moeder wil zij haar kinderen enkel beschermen tegen teleurstellingen als de omgang niet doorgaat, hetgeen meerdere keren is gebeurd. Zo wordt [minderjarige 1] dan boos en gaat zij dan met spullen smijten. Toen de ouders net uit elkaar gingen, was de omgang ruimer. Enkel om teleurstellingen bij de kinderen te voorkomen, heeft de moeder de omgang destijds ingeperkt. De moeder geeft toe dat de oudercommunicatie slecht is en dat deze veelal via haar oudste dochter verloopt. Volgens de moeder heeft de ervaring geleerd dat een hulpverleningstraject ter verbetering van de oudercommunicatie uiteindelijk op niets zal uitlopen. Naar de mening van de moeder verloopt de huidige contactregeling tussen de vader en de kinderen goed. Wat de moeder betreft zou de contactregeling moeten blijven zoals deze nu is. Indien de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, heeft de moeder er geen bezwaar tegen dat wordt bekeken of en hoe de contactregeling verder zou kunnen worden uitgebreid. Voor de kinderen specifiek acht de moeder extra hulpverlening niet nodig.
4.4.
De GI heeft zich bereid verklaard om de ondertoezichtstelling eventueel op zich te nemen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt hierbij dat er al geruime periode sprake is van een forse ouderstrijd, waarvan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel last hebben. De ouders maken elkaar veel verwijten. Van een goede samenwerking als ouders noch van een goede oudercommunicatie is geen sprake. De contactregeling tussen de vader en de kinderen is maar zeer minimaal. Over een uitbreiding daarvan zijn de ouders het al lange tijd niet met elkaar eens. Zorgelijk is ook dat de oudste dochter van de moeder ingeschakeld moet worden voor de overdracht van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de man. Die taak behoort in beginsel bij de ouders zelf te liggen. Het is bekend dat kinderen veel mee krijgen van spanningen tussen hun ouders. Zo ook bij deze kinderen: zij weten zich geen houding te geven als zij de vader tegenkomen als zij bij moeder zijn. Ook is het zorgelijk dat de kinderen, althans [minderjarige 1] , uit teleurstelling met spullen gooit als de vader omgangsafspraken niet nakomt. Beide kinderen zijn erg kwetsbaar. Zo volgt [minderjarige 1] speciaal onderwijs. [minderjarige 2] is een kind dat wat achterloopt in haar ontwikkeling en dat op school met “een rugzakje” rondloopt. Gezien de ouderstrijd worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd. Om deze bedreigde ontwikkeling te kunnen afwenden, is hulpverlening noodzakelijk.
5.2.
In het kader van het Uniform Hulpaanbod in de bodemzaak zijn de ouders eerder verwezen naar hulpverlening. Dit met als doel dat zij weer in staat zouden zijn om gezamenlijk afspraken met elkaar te maken die in het belang zijn van de kinderen. Echter hebben de ouders van de aangeboden hulpverlening niet weten te profiteren. Een maatregel binnen een gedwongen kader wordt daarom noodzakelijk geacht.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.4.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een structureel, veilig en onbelast contact met hun beide ouders. Bekeken wordt hoe tot uitbreiding van de huidige contactregeling tussen de vader en de kinderen kan worden gekomen;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren dat ouders op een goede manier afspraken met elkaar kunnen maken en worden niet belast met de spanningen tussen de ouders.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg met ingang van 29 december 2023 tot 29 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.