ECLI:NL:RBZWB:2023:9251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/02/415209 / JE RK 23-1868
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2017. De zaak betreft de minderjarige, die deels bij zijn moeder en deels bij een pleegoma woont. De moeder heeft het ouderlijk gezag en de kinderrechter heeft eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 december 2023. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2023 waren de moeder, haar advocaat, de pleegoma en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder zich inspant voor de hulpverlening, maar dat er nog uitdagingen zijn, vooral met betrekking tot de vader van de minderjarige, die geen contact meer wil. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 22 juni 2024, met een beperking van de duur tot zes maanden, en ook de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een pro forma datum vastgesteld voor een vervolgbehandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/415209 / JE RK 23-1868
Datum uitspraak: 15 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de pleegoma],
hierna te noemen: de pleegoma,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de pleegoma;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont deels bij de moeder en deels bij de pleegoma in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 december 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 22 december 2022 tot 22 december 2023. Bij beschikking van 4 juli 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij [de pleegoma] ) verlengd van 15 juli 2023 tot 22 december 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht, dat zij sinds zo’n twee maanden de jeugdzorgwerker in deze zaak is. Het is nu de eerste keer dat zij en de moeder elkaar fysiek zien. Zij hebben elkaar nog niet gesproken. Volgens de jeugdzorgwerker heeft zij geprobeerd de moeder een aantal keren te bellen om een afspraak te maken, maar is het daarvan niet meer gekomen doordat zij een flink aantal weken uitviel wegens ziekte. Dit neemt volgens haar niet weg dat zij een goede overdracht van haar voorganger heeft gehad en zij over de laatste stand van zaken contact heeft gehad met de SDW. Positief is dat de moeder inmiddels de SDW in haar huis toelaat. Ook laat de moeder [minderjarige] naar pleegoma en naar speltherapie gaan. Wel is het zo, aldus de vertegenwoordigster, dat zij van de SDW heeft vernomen dat de moeder niet openstaat voor de gegeven feedback en adviezen. Hulpverlening komt daardoor vooralsnog niet van de grond. De afgelopen periode is ook meerdere keren met de vader gebeld. Vasstaat inmiddels dat de vader op geen enkele manier meer contact wil hebben met [minderjarige] . De vader gaat verhuizen naar de andere kant van het land. Wat de GI betreft is herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] dan ook niet langer een hulpverleningsdoel binnen de ondertoezichtstelling. De vader is ook niet bereid om als afscheid mee te werken aan het schrijven van een kaartje of brief aan [minderjarige] . Naar de mening van de GI zal het voor [minderjarige] lastig zijn om het ineens verbroken contact met zijn vader een plekje te gaan geven. Wel gaat [minderjarige] nog 1 dag in het weekend naar pleegoma.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat de GI in haar schriftelijke verzoek aangeeft dat de moeder agressief zou zijn, maar dat daarvan geen sprake is. De moeder betreurt dat negatieve zaken telkens terug blijven komen in het verzoek. De moeder beaamt dat de hulpverlening bij aanvang stroef verliep en in het verleden de perikelen met de vader voor veel onrust zorgden. Nu is dat niet meer het geval, is alles in een rustiger vaarwater gekomen en werkt zij mee aan de hulpverlening. Ook staat de moeder toe dat [minderjarige] in het weekend naar pleegoma gaat. Dat verloopt goed. Wel dient aan de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegoma in de weekenden op enig moment een einde te komen en dient de zaak op een bepaald moment naar het vrijwillige kader te worden overgedragen. Als de pleegoma dan nog wat zou kunnen betekenen om [minderjarige] af en toe op te vangen zou de moeder dat prima vinden. Het contact tussen hen verloopt goed. De moeder betreurt dat het voor [minderjarige] lastig zal zijn dat zijn vader ineens uit zijn leven is verdwenen. Voorheen zag [minderjarige] zijn vader altijd bij pleegoma. Met de GI deelt de moeder de mening dat herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] nu niet meer als doelstelling binnen de ondertoezichtstelling aangemerkt zou moeten worden.
4.3.
De pleegoma heeft aangegeven dat [minderjarige] op dit moment telkens van zondagmiddag tot maandag voor school bij haar verblijft. Dat verloopt in onderling overleg met de moeder goed. Volgens pleegoma heeft zij de moeder daarnaast laten weten dat [minderjarige] altijd welkom is bij haar wanneer zij oppas nodig heeft. Naar de mening van pleegoma zorgt de moeder goed voor [minderjarige] . Volgens de pleegoma kent zij [minderjarige] inmiddels zo’n twee jaar en ziet zij hem vooruitgaan. [minderjarige] is inmiddels veel rustiger geworden. Ook de pleegoma betreurt het dat de vader het ineens laat afweten.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen (artikel 1:260, eerste lid, BW). Zij overweegt hierbij dat de moeder goed haar best doet en er positieve ontwikkelingen zijn. De kinderrechter hecht hieraan groot belang en is van oordeel dat om deze positieve ontwikkeling door te trekken en bestendig van aard te laten zijn de maatregel moeten worden verlengd. Zo dient de moeder de komst van de SDW in haar huis niet enkel te accepteren, maar dient zij ook de door deze gegeven feedback en adviezen te gaan opvolgen. Indien de GI dan vervolgens blijkt dat de moeder het met [minderjarige] goed doet kan de ondertoezichtstelling richting een einde gebracht worden en zou waar nodig en mogelijk volstaan kunnen worden met hulp op vrijwillige basis. De kinderrechter betreurt het dat de vader van [minderjarige] zo definitief uit zijn leven is gestapt en niet (meer) openstaat voor contact met zijn zoon. Het doel van herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] is daarmee niet meer aan de orde, maar dit maakt wel dat [minderjarige] zal moeten worden ondersteund in de verwerking van dit verlies. Gelet op de (overige) voorzichtige positieve ontwikkelingen in deze zaak, en om een vinger aan de pols te houden, ziet de kinderrechter aanleiding om de ondertoezichtstelling in duur te beperken tot zes maanden en het verzoek voor het overige aan te houden.
5.2.
De kinderrechter is tot slot van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW), nu [minderjarige] , om de moeder te ontlasten, nog elke week van zondagmiddag tot maandag voor school bij pleegoma verblijft en die situatie moet worden gewaarborgd. De kinderrechter zal ook de verlenging van deze maatregel in duur beperken tot zes maanden en voor het overige aanhouden.
5.3.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de na te melden
pro forma datum schriftelijk verslagzal uitbrengen over het verloop van de maatregelen en de hulpverlening. Voorts dient de GI haar standpunt te geven of zij haar verzoek voor het overige handhaaft. In dat geval zal een nadere mondelinge behandeling worden ingepland.
5.4.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 22 december 2023 tot 22 juni 2024;
6.2.
verlengt de deeltijdmachtiging (nader genoemd in ro 5.2) tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg ( [de pleegoma] ) met ingang van 22 december 2023 tot 22 juni 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot
donderdag 30 mei 2024 pro forma,in afwachting van het verslag van de GI zoals weergegeven in de beoordeling en het standpunt van de GI over het resterend verzoek;
6.5.
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 21 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.