ECLI:NL:RBZWB:2023:9276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10640774 CV EXPL 23-2529 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde transitievergoeding met verzoek om betalingsregeling

In deze zaak vordert eiseres, een besloten vennootschap, terugbetaling van een bedrag van € 11.272,42 dat onverschuldigd aan gedaagde is betaald. Eiseres heeft per abuis de transitievergoeding twee keer overgemaakt. Gedaagde erkent dat hij het bedrag verschuldigd is, maar kan het niet in één keer terugbetalen en verzoekt om een betalingsregeling. De kantonrechter oordeelt dat hij niet bevoegd is om een betalingsregeling op te leggen en ziet geen aanleiding om op grond van redelijkheid en billijkheid een regeling te treffen. De vordering tot terugbetaling wordt toegewezen, waarbij de kantonrechter artikel 6:43 BW toepast, wat inhoudt dat gedaagde zelf kan bepalen op welke schuld zijn betalingen in mindering strekken.

De kantonrechter wijst erop dat gedaagde al in financiële problemen verkeerde en dat eiseres op de hoogte was van deze situatie. Desondanks is het niet redelijk om gedaagde te ontheffen van zijn verplichtingen, aangezien hij het onverschuldigde bedrag heeft uitgegeven. De kantonrechter wijst de wettelijke rente toe vanaf de datum van betaling door eiseres en veroordeelt gedaagde ook tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het totaalbedrag dat gedaagde aan eiseres moet betalen, inclusief rente en kosten, bedraagt € 11.934,70. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10640774 CV EXPL 23-2529
vonnis d.d. 27 december 2023 (bij vervroeging)
inzake
de besloten vennootschap [eiser] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.M.T.B. Huuskes, advocaat te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te ([postcode]) [plaats 2] aan het [adres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.A. Verboven, werkzaam ten kantore van CNV Vakmensen te Utrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 25 juli 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 30 augustus 2023 met producties;
c. de conclusie van repliek van 25 oktober 2023 met producties;
d. de conclusie van dupliek van 22 november 2023 met één productie;
e. de akte uitlating productie van [eiser] van 6 december 2023.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.272,42, te vermeerderen met rente en kosten. Zij stelt dat zij voornoemd bedrag onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, nu zij per abuis twee keer de verschuldigde transitievergoeding heeft uitbetaald. [gedaagde] betaalt, ondanks sommaties daartoe, het bedrag niet terug, zodat hij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat zij niet verplicht kan worden een betalingsregeling te sluiten met een schuldenaar. De aangevoerde redenen van de zijde van [gedaagde] om wel een betalingsregeling tussen partijen te sluiten kunnen er niet toe leiden dat [eiser] alsnog wordt verplicht een betalingsregeling te sluiten. Bovendien houdt [gedaagde] er in zijn betoog geen rekening mee dat hij ermee bekend was dat het bedrag onverschuldigd was betaald en het bedrag vervolgens toch heeft toegeëigend en uitgegeven. Het is juist dat inmiddels maandelijkse betalingen op de hoofdsom worden verricht. [eiser] gaat er niet mee akkoord dat deze in mindering strekken op de hoofdsom, zodat deze eerst op de kosten en rente in mindering strekken.
2.2
[gedaagde] erkent (bij conclusie van dupliek) dat hij het gevorderde bedrag verschuldigd is aan [eiser] . Hij kan dit bedrag niet ineens betalen, zodat hij [eiser] een betalingsregeling heeft aangeboden en al termijnbetalingen op de hoofdsom heeft gedaan. [eiser] heeft geweigerd een regeling aan te gaan. Hoewel zij op grond van de wet niet verplicht is een betalingsregeling te sluiten met een schuldenaar, is het weigeren van een betalingsregeling in het onderhavige geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [eiser] heeft immers zelf een fout gemaakt door de verschuldigde transitievergoeding twee keer over te maken. Daarbij zat [gedaagde] al in de financiële problemen. [eiser] was hiervan op de hoogte, onder andere omdat [gedaagde] hierover meerdere malen uitleg heeft gegeven aan [eiser] . Daar komt bij dat de Belastingdienst inmiddels een bedrag aan kindgebonden budget heeft teruggevorderd wegens de door [eiser] verrichte dubbele betaling. Gelet op het voorgaande is het evenmin redelijk om buitengerechtelijke kosten en rente in rekening te brengen. Ook is het niet redelijk [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen, nu een procedure niet nodig was geweest als [eiser] de betalingsregeling had geaccepteerd. [gedaagde] vraagt de kantonrechter, voor zover de vordering wordt toegewezen, om in dit vonnis een betalingsregeling op te nemen.
2.3
Tussen partijen staat vast dat [eiser] op 26 september 2022 een bedrag van € 11.272,42 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. De vordering tot terugbetaling van dit bedrag is dan ook toewijsbaar.
2.4
Vervolgens staat vast tussen partijen dat [gedaagde] in ieder geval een bedrag van € 225,44 aan [eiser] heeft terugbetaald. Uit de stukken van [gedaagde] volgt dat dit bedrag op de hoofdsom is betaald. [eiser] is hiermee niet akkoord en wil dit bedrag eerst in mindering brengen op de buitengerechtelijke kosten en rente, zoals is bepaald in artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter overweegt echter dat het op grond van artikel 6:43 lid 1 BW aan [gedaagde] is om te bepalen op welke schuld zijn betalingen in mindering strekken. De verrichte betalingen strekken dan ook in mindering op de hoofdsom.
2.5
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter een bedrag van (€ 11.272,42 – € 225,44 =) € 11.046,98 aan hoofdsom zal toewijzen.
2.6
Met betrekking tot de door [gedaagde] gevraagde betalingsregeling overweegt de kantonrechter dat in artikel 6:29 BW is opgenomen dat een schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) zonder toestemming van de schuldeiser (in dit geval [eiser] ) niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Dit betekent dat het aan [eiser] is of zij bereid is een betalingsregeling te sluiten met [gedaagde] . De kantonrechter is dus niet bevoegd haar daartoe te dwingen.
2.7
Voor zover [gedaagde] met zijn verweer een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW overweegt de kantonrechter dat zij bij een dergelijk beroep terughoudendheid dient te betrachten, nu niet snel kan worden aangenomen dat een wettelijke regeling buiten toepassing wordt gesteld op grond van buitengewone omstandigheden. In de onderhavige zaak is de kantonrechter van oordeel dat het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. Op 17 oktober 2022 stond immers al tussen partijen vast dat [eiser] ten onrechte twee maal de transitievergoeding had betaald en [gedaagde] heeft er toen toch voor gekozen het geld uit te geven. Het had op zijn weg gelegen het bedrag te reserveren, omdat het mogelijk terugbetaald zou moeten worden aan [eiser] .
2.8
Het voorgaande leidt ertoe dat aan het verzoek om een betalingsregeling te treffen voorbij wordt gegaan.
2.9
Gelet op hetgeen onder 2.7 is overwogen, is ook de toekenning van de wettelijke rente niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 26 september 2022 (de dag van betaling door [eiser] ).
2.1
Ook leidt hetgeen onder 2.7 is overwogen ertoe dat [eiser] terecht buitengerechtelijke kosten en proceskosten heeft gemaakt. [gedaagde] zal ook worden veroordeeld die kosten te voldoen.
2.11
Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter dat voldoende is onderbouwd dat kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag komt vervolgens overeen met het geldende forfaitaire tarief, zodat het bedrag van € 887,72 wordt toegewezen.
2.12
Zoals hiervoor overwogen zal [gedaagde] in de proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten worden veroordeeld. Aan de zijde van [eiser] worden deze vastgesteld op:
- dagvaardingskosten € 107,84;
- griffierecht € 514,00;
- gemachtigdensalaris € 990,00 (2,5 punten à € 396,00);
- nakosten
€ 132,00+;
Totaal € 1.743,84.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.934,70 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 11.046,98 vanaf 26 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.743,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 27 december 2023.