ECLI:NL:RBZWB:2023:9282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416524 / JE RK 23-2115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van minderjarigen na incident

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], naar aanleiding van een incident waarbij [minderjarige 1] een blauwe plek vertoonde en aangaf niet meer naar de moeder te willen. De kinderrechter heeft eerder op 30 november 2023 een spoedbeschikking gegeven, waarbij de zorgregeling tijdelijk werd gewijzigd zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, vanwege de acute situatie die een ernstig gevaar voor de kinderen met zich meebracht. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2023 zijn partijen, in samenspraak met de gecertificeerde instelling (GI), tot een begeleide contactregeling gekomen. De GI heeft de regie over de zorg- en contactmomenten gekregen, waarbij de kinderen in ieder geval één keer per week contact met de moeder hebben, waarvan twee uur onbegeleid en twee uur begeleid. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid van de kinderen voorop staat en dat de GI verantwoordelijk is voor de verdere invulling van de zorgregeling. De moeder en vader hebben beiden hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de vader instemt met de tijdelijke regeling en de moeder verweer voert tegen de beperkingen in het contact met de kinderen. De kinderrechter heeft de zaak uitvoerig beoordeeld en de beslissing genomen in het belang van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416524 / JE RK 23-2115
Datum uitspraak: 21 december 2023
wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. E.C.A.E. Verschuren te Gilze, Gemeente Gilze en Rijen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 november 2023 en
alle daarin genoemde stukken;
- het e-mailbericht met bijlage van 7 december 2023 van mr. Verschuren.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de moeder met haar advocaat;
- de vader.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. Volgens de vader heeft [minderjarige 1] een brief geschreven, welke op 6 december 2023 naar de rechtbank is gestuurd. De kinderrechter heeft helaas geen brief van [minderjarige 1] ontvangen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij de vader. [minderjarige 2] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 31 mei 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 26 oktober 2023, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 1 juni 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 oktober 2023 de zorgregeling gewijzigd, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
  • in de even weken van maandagochtend tot en met donderdagochtend bij de moeder en van donderdagmiddag tot en met maandagochtend bij de vader verblijven;
  • in de oneven weken van maandagmiddag tot en met woensdagochtend bij de moeder, van woensdagmiddag tot en met vrijdagochtend bij de vader en van vrijdagmiddag tot en met maandagochtend bij de moeder verblijven.
2.5.
Bij beschikking van 30 november 2023 heeft de kinderrechter, zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden, voornoemde zorgregeling voorlopig gewijzigd, in die zin dat:
  • er met ingang van 30 november 2023 gedurende 1,5 week geen contact plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • er vanaf week 50 minimaal 1 keer per week gedurende 1,5 uur begeleide omgang plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en er daarnaast één keer per week een belmoment plaatsvindt tussen hen;
  • onder aanhouding van de beslissing op het resterende deel van het verzoek.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt nu de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat zij de bevoegdheid krijgt om de verdere invulling van de zorg- en contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen – onder haar regie – nader vorm te geven en zo nodig uit te bereiden indien dit passend is in het belang van de minderjarigen.
3.2.
De moeder voert verweer en verzoekt primair het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder een zorgregeling vast te stellen waarbij de moeder en [minderjarige 1] , dan wel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de week vier uur (on)begeleid contact hebben, dan wel meer subsidiair een zorgregeling die de kinderrechter in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.

4.De standpunten

4.1.
De GI is van mening dat de huidige zorgregeling moet worden gewijzigd, naar aanleiding van een mededeling van [minderjarige 1] over een incident dat kort geleden heeft plaatsgevonden. De ondertoezichtstelling is destijds uitgesproken omdat er zorgen bestonden over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De kinderen hebben in hun jonge leven namelijk al veel meegemaakt: het uit elkaar gaan van hun ouders, de gebrekkige onderlinge communicatie/samenwerking tussen de ouders, slachtoffer van de toeslagenaffaire en een woningbrand. De kinderen hebben, daarmee samenhangend, ook (sociaal-emotionele) onveiligheid ervaren. Toen de GI merkte dat de zorgregeling niet meer paste bij de situatie, heeft de GI wijziging van de zorgregeling verzocht, wat heeft geleid tot de beschikking van 26 oktober 2023. De gewijzigde zorgregeling bracht rust voor de kinderen.
4.2.
[minderjarige 1] heeft op 20 november 2023 echter een grote blauwe plek op school laten zien en verteld over een incident, waarbij zij aangaf niet meer naar de moeder te willen. De school heeft een melding gemaakt en is met de moeder in gesprek gegaan. Na intern overleg is besloten dat de kinderen niet naar de moeder terug zouden keren, omdat de veiligheid onvoldoende kon worden ingeschat. De GI heeft daarnaast overleg gehad met Veilig Thuis en de ouders geadviseerd om met [minderjarige 1] naar de huisarts te gaan. Een forensisch arts heeft [minderjarige 1] daarna onderzocht en vastgesteld dat de grote blauwe plek overeenkomt met een botsing ergens tegenaan, met forse kracht. De kleine plek is moeilijker te duiden: het kan komen door vastpakken, maar ook door ergens tegenaan te komen. De forensisch arts vond het letsel passen bij de verklaring van [minderjarige 1] dat de moeder haar duwde, waardoor ze tegen een muur aanviel. De GI heeft dit met de moeder besproken, die ontdaan was en vertelt dat [minderjarige 1] vaker buitensporig gedrag laat zien bij haar.
4.3.
Gelet hierop heeft de GI een (voorlopige) begeleide zorgregeling tussen de moeder en de kinderen noodzakelijk geacht. De GI wil nu in de tussentijd inzetten op mogelijke trauma’s van beide kinderen met behulp van speltherapie en intensieve hulp voor de thuissituatie, door het inzetten van Multi Systeem Therapie. Daar kan naar verwachting in januari 2024 mee worden gestart. In dat kader acht de GI het noodzakelijk dat zij de regie krijgt over de zorgregeling. De GI is bereid om te kijken of het contact kan worden uitgebreid, mits dit haalbaar is. Daarbij kan worden gedacht aan vier uur contact (zoals door de moeder is verzocht), waarvan twee uur onbegeleid en aansluitend twee uur begeleid. Ook is de GI bereid om te kijken hoe de wens van moeder met betrekking tot Tweede Kerstdag kan worden ingevuld, als het eerdere contactmoment goed verloopt. De GI heeft het verzoek niet met de kinderen besproken, gelet op hun leeftijd en omdat ze in een loyaliteitsconflict zitten.
4.4.
De moeder begrijpt de aanleiding van het verzoek van de GI, maar volgens haar zijn de blauwe plekken van [minderjarige 1] niet door haar toedoen ontstaan. [minderjarige 1] heeft tegen de moeder verteld dat de blauwe plekken op school zijn ontstaan door een duw van een ander kindje. De school heeft echter aangegeven dat de blauwe plekken op de buitenschoolse opvang zouden zijn ontstaan. Tegen de vader vertelt [minderjarige 1] echter dat deze door de moeder zijn ontstaan. Kortom: er zijn meerdere verhalen over wat er is gebeurd. [minderjarige 1] zit echter in een loyaliteitsconflict tussen de ouders. Door het verzoek van de GI is de rust van de afgelopen periode doorbroken. Volgens de moeder heeft de GI de verplichting om de minst ingrijpende maatregel op te leggen. De GI heeft nu een overhaaste beslissing genomen, waarbij de moeder niet eens afscheid van de kinderen heeft kunnen nemen. De moeder begrijpt niet waarom het contact wordt beperkt tot anderhalf uur per week onder begeleiding en zij begrijpt ook niet waarom dit ook voor [minderjarige 2] geldt. De zorgsignalen zien namelijk alleen op [minderjarige 1] . Gelet daarop heeft de moeder zelfstandig een zorgregeling verzocht waarbij de moeder en [minderjarige 1] , dan wel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de week vier uur (on)begeleid contact met elkaar hebben.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder nog aangegeven dat zij de kinderen op Tweede Kerstdag wil zien. Dit kan onder toeziend oog van haar zus, die de kinderen ook kan ophalen en terugbrengen. De kinderen zouden in de aankomende periode niet bij de vader moeten verblijven, maar bij een onafhankelijke derde partij. De moeder heeft daar zo haar redenen voor maar wil daar op de mondelinge behandeling niet verder op ingaan. Het vertrouwen van de moeder in de vader is bovendien geschaad doordat de vader aangifte van het incident heeft gedaan.
4.5.
De vader begrijpt het verzoek van de GI wel. Hij wil graag de waarheid over het incident wil weten. Mede daarom heeft hij ook aangifte gedaan. Anders dan de moeder betoogd vindt hij het geen goed plan om de kinderen uit elkaar te halen als het gaat om contact en zeker niet om de kinderen nu bij een derde, niet zijnde de vader of de moeder, langdurig onder te brengen. De zusjes zijn lange tijd uit elkaar geweest. Nu is besloten de zusjes bij elkaar te houden en dat moet zo blijven. Dat daardoor het contact tussen de moeder met beide kinderen is beperkt, is in het belang van de kinderen. De vader kan instemmen met een tijdelijke zorgregeling waarbij de kinderen vier uur per week contact hebben met de moeder, waarvan twee uur begeleid. Beide ouders zijn belangrijk voor de kinderen en [minderjarige 1] heeft in haar brief aan de kinderrechter ook aangegeven dat ze de moeder mist. De vader vindt het goed als de kinderen op Tweede Kerstdag contact hebben met de moeder, als de zus van de moeder daarbij aanwezig is en zij de kinderen ophaalt en terug brengt.

5.De beoordeling

Procesrechtelijk kader
5.1.
Bij beschikking van 30 november 2023 heeft de kinderrechter aanstonds een beschikking gegeven op het verzoek van de GI om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, omdat de behandeling van dat verzoek niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.2.
De kinderrechter overweegt als volgt. Anders dan voor de beslissingen tot het treffen van voorlopige kinderbeschermingsmaatregelen, opgesomd in artikel 800 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en artikel 809 lid 3 Rv, bevat de wet voor de beslissing tot een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijke Wetboek (hierna: BW) geen bijzondere regels. De Hoge Raad heeft echter bij uitspraak van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) het volgende overwogen in het kader van een verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing:
“(…)
Hoewel de rechter in verband met het bepaalde in art. 19 Rv of art. 6 EVRM in het algemeen niet op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mag beslissen zonder de belanghebbenden in de gelegenheid te hebben gesteld zich over dat verzoek uit te laten, kan dat anders zijn bij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als hier aan de orde. Genoemde bepalingen staan niet eraan in de weg dat de kinderrechter met het oog op de spoedeisendheid [van het verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing], mede gelet op de ernst van de eraan ten grondslag gelegde feiten, met spoed voorlopig op dat verzoek beslist zonder de belanghebbenden te horen. Het is aan de kinderrechter overgelaten of hij daartoe overgaat. Beslist de kinderrechter met spoed voorlopig en zonder de belanghebbenden te horen op het schorsingsverzoek, dan dient hij bij de verdere behandeling van het verzoek tot vervallenverklaring, eventueel na een verzoek tot vervroegde mondelinge behandeling, het schorsingsverzoek nader te beoordelen en zijn oordeel dienaangaande zo nodig te heroverwegen of nader te motiveren mede in het licht van hetgeen de belanghebbenden in dat verband aanvoeren (vgl. HR 20 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9324)(…)”.
5.3.
Hoewel de onderhavige zaak geen betrekking heeft op een verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing (zoals in de door de Hoge Raad aangehaalde uitspraak), is de kinderrechter van oordeel dat dezelfde uitgangspunten dienen te gelden in deze zaak. Uit de beschikking van deze rechtbank van 30 november 2023 blijkt niet de wettelijke grondslag waarop de kinderrechter die spoedbeslissing heeft gebaseerd. Aangenomen moet daarom worden dat op laatstgenoemde beslissing de algemene bepaling inzake voorlopige voorzieningen van artikel 223 Rv van overeenkomstige toepassing is. De kinderrechter dient derhalve in de onderhavige procedure vast te stellen of het spoedoordeel van de kinderrechter omtrent de wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dient te worden heroverwogen of nader te worden gemotiveerd mede in het licht van hetgeen de belanghebbenden in dit verband hebben aangevoerd.
5.4.
Het (spoed)verzoek van de GI is gegrond op artikel 1:265g BW. De kinderrechter stelt vast dat er op 30 november 2023 sprake was van een spoedsituatie, die het achterwege laten van hoor- en wederhoor kon rechtvaardigheden. Vast staat dat [minderjarige 1] op maandag 20 november 2023 een grote blauwe plek op school heeft laten zien. [minderjarige 1] heeft verschillende verklaringen gegeven voor deze blauwe plek, maar één van haar verklaringen is dat deze is veroorzaakt door de moeder. [minderjarige 1] heeft daarbij ook aangegeven niet meer naar de moeder te willen. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat sprake was van een spoedsituatie die het achterwege laten van hoor- en wederhoor kon rechtvaardigen, zodat de beschikking van 30 november 2023 gegeven mocht worden.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
De kinderrechter dient vervolgens vast te stellen of deze - met spoed - gewijzigde zorgregeling ook voor de lange termijn dient te gelden. Op grond van artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.6.
De kinderrechter overweegt allereerst dat sprake is van een verdrietige situatie, met name voor de kinderen. Er was sprake van een recent vastgestelde, ruime zorgregeling tussen de kinderen en de moeder, maar door een incident is deze zorgregeling onder druk komen te staan. Hoewel de kinderen het recht op contact met beide ouders hebben, dient dit contact wel veilig te zijn. Er bestaat echter nog steeds onduidelijkheid over de gebeurtenissen en daarmee over de veiligheid van de kinderen bij de moeder. Er moet worden onderzocht of hetgeen [minderjarige 1] heeft verklaard is gebeurd en, als dat niet zo is, waarom zij dat heeft gezegd. In beide gevallen acht de kinderrechter de situatie zeer zorgelijk.
5.7.
De GI heeft aangegeven in te willen zetten op Multi Systeem Therapie. In afwachting hiervan zal de kinderrechter de zorgregeling wijzigen en bepalen dat de regie voor de zorgregeling tussen beide kinderen en de moeder bij de GI moet komen te liggen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen, in samenspraak met de GI, overeengekomen dat mocht de kinderrechter een begeleide contactregeling wenselijk achten (en dus voorbijgaan aan het primair verweer van de moeder), dat de kinderen en de moeder in ieder geval één keer per week gedurende vier uur aangesloten contact met elkaar zouden hebben, waarvan twee uur onbegeleid en daarna twee uur begeleid. De rechtbank overweegt dat het verder aan de GI is om te beoordelen of deze regeling kan worden uitgebreid.
5.8.
De kinderrechter merkt nog op dat tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over Tweede Kerstdag. Daarover is op de mondelinge behandeling afgesproken dat, als de GI van mening is dat de eerdere contactmomenten goed zijn verlopen, de kinderen in de gelegenheid worden gesteld om Tweede Kerstdag met de moeder door te brengen, in aanwezigheid van de zus van de moeder (“het vier ogen” principe). De ophaal- en terugbreng tijden van de kinderen zullen in overleg tussen de ouders en de GI worden afgestemd, maar er is wel afgesproken dat de kinderen door de zus van de moeder zullen worden opgehaald en teruggebracht.
5.9.
De kinderrechter overweegt tot slot nog dat er geen verzoek voorligt met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] . Op grond van een eerdere beschikking van deze rechtbank heeft [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader, terwijl [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Beide kinderen verblijven naar aanleiding van deze beschikking echter voornamelijk bij de vader. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat partijen samen kunnen en moeten regelen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] nu voorlopig bij de vader zou moeten zijn en als dat niet lukt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing zou moeten verzoeken, om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
5.10.
Na een korte schorsing hebben partijen hierover afgesproken dat zij het erover eens zijn dat het inderdaad zo is dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] nu tijdelijk bij de vader zal zijn, maar dat [minderjarige 2] in de Basisregistratie Personen (BRP) wel ingeschreven zal blijven staan op het adres van de moeder (in verband met de financiële tegemoetkomingen die de moeder voor haar ontvangt en welke tegemoetkomingen zij nodig heeft om rond te kunnen komen). Partijen zijn het er daarnaast over eens dat de vader de ten behoeve van [minderjarige 2] te betalen kinderalimentatie voorlopig niet hoeft te voldoen. Dit hebben partijen afgesproken in ieder geval voor de periode tot aan dat zij weer uitvoering gaan geven aan de bij beschikking van 26 oktober 2023 vastgestelde zorgregeling.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de bij beschikking van 26 oktober 2023 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
6.2.
stelt vast dat de GI de regie heeft over de frequentie en duur van de contactmomenten tussen de kinderen en de moeder, met inachtneming van dat wat onder rechtsoverweging 5.7. is overwogen;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Egeraat als griffier, en op schrift gesteld op 21 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.